donderdag 28 oktober 2021

28) Onverwachte komst


Ramkonijn komt haastig en geschrokken naast me staan. Schaapachtige ogen staren mij aan. Met zijn poot raapt hij het paars-wit gestipt doekje op. Verbleekt weliswaar, maar ik herken het duidelijk. Ik grijp naar het stukje stof dat ik altijd bij me draag, en laat het droevig en stilzwijgend aan de vader van Lamprei zien. Zijn volhardende, niet begrijpende blik doet tot in het diepst van mijn ziel pijn… 

Hij kent mijn verhaal natuurlijk niet! Realiseer ik me. Geen van allen. Alleen Aasbrenger en Vredepijler. Waren die nu maar hier. Hoe kan ik deze boodschap met Ramkonijn delen? Verzucht ik in stilte.


‘Kkkkunnen Aasbrenger en Vredepijler nnnnniet komen?’ Mijn voorpoten grijpen naar mijn buik, struikelend breek ik door de kring van dieren heen en spuug de gehele inhoud van mijn maag op het gras. Met lege ogen, wanhopig starend naar het uitbraaksel. In gedachten zie ik Lamprei. Zijn vader geeft mij een warme ompoting*.
Hoe kan hij zo rustig blijven? Ach…, hij weet het niet… 


‘Hhhhhfffffff.’

Een diepe, radeloze zucht.

‘Is het zó erg?’ hoor ik gealarmeerd en bezorgd zijn snuif als van ver komen. Een klein knikje is het enige antwoord dat ik geven kan…

‘Ga snel Vredepijler halen,’ geeft Ramkonijn het bevel aan een paar vuurvliegjes.


Mijn achterpoten begeven het. Ik plof op de zachte ondergrond. Ontzet en ongeduldig smekende ogen van de kring dieren, gapen mij aan. Maar ik? Ik voel alleen intens verdriet en verslagenheid.


Mijn lieve neefje Lamprei is…, dood! Hoe zeg ik dat tegen zijn vader??? ‘Pfffffffffffffffft…’

                                                *******

De stilte is beklemmend. Moed ontbreekt mij om te snuiven... De maan schuift langzaam op. 'Pffffffff...' Vredepijler arriveert, samen met Aasbrenger en de vuurvliegjes! Gewillig wordt de kring groter gemaakt, zodat de beide vogels bij Ramkonijn en mij kunnen neerstrijken. Schor stamel ik: 

‘Kkkkkijk, dddit iiis de mijne en ddddiiit isss…’ mijn stem breekt. De beide dienstkruiers bekijken de doekjes. Schudden licht hun kopjes. Zij geven Lampreis vader een hartversterkend vleugelklopje.


‘De vuurvliegjes hebben ons onderweg volledig geïnformeerd. We begrijpen dat je ontzettend geschrokken bent door het vinden van dit paars-wit gestipte doekje, lieve Haas. Laten we alsjeblieft niet van het ergste uitgaan.’

‘Maar de wolf…,’ fluister ik angstig en zacht.

‘Wat zeg je daar?’ vraagt ineens het rare schaap vanuit de kring. Ik kijk hem aan. Zo raar is hij nu ook weer niet. Alleen een andere kleur. Donkerbruin. Bijna zwart. Op zijn beurt beantwoordt hij mijn vragende blik met zijn eigen vragen:

‘Wat bedoel je met een wolf? Ik heb vanmiddag een roedel wolven gezien. Bedoel je dat die…?’ hij maakt zijn zin niet af, en ik voel de spanning stijgen. Vredepijler reageert doortastend en hoopvol, maar verliest niet de realiteit uit het oog.

‘Het zou kunnen dat jouw wolf iets te maken heeft met de verdwijning van Lamprei. Dit hoeft het echter nog niet te betekenen. Ook tot onze gemeenschap behoren wolven. En Wolf is zelfs één van de beste vrienden van Lamprei. Nee…,’ schudt hij zijn witte kopje, ‘de Ruiter op het witte Paard heeft jullie niet voor niets hiernaartoe geleid.’ Geruststellend legt hij zijn ene vleugel op mijn poot en de andere op die van Ramkonijn. ‘Ik vermoed dat dat ons veel te zeggen heeft. Misschien is het wel wijs om het spoor van jouw wolf te volgen?’ Het schaap knikt.


‘Ik heb het allemaal aangehoord.’ Aasbrenger neemt de leiding over en snavelt verder. ‘Wijs jij ons de weg?’ Aarzelend komt Raarschaap, zoals ik hem stiekem noem, overeind. 

‘Oké.’ Bevend van angst sta ik op. 

Zou ik de moordenaar van mijn lieve drachtige Vooi gaan ontmoeten…? Hoe kan Vredepijler nog zo rustig zijn?

‘Brrrrrrrr,’ ik ril onwillekeurig en in de ogen van Ramkonijn zie ik mijn vrees weerspiegeld. Desondanks neemt hij mijn poot troostend in zijn poot.

‘Kom…, we gaan hem vinden,’ spreekt hij hoopvol uit. Wolken schuiven voor de maan. De vuurvliegjes luisteren goed naar Raarschaap en gaan ons voor, en dat is hard nodig!

Vermoeidheid voel ik niet. Het verlangen om Lamprei te vinden is te groot. Met gespitste oren tracht ik elk verdacht geluid waar te nemen, en met mijn neus probeer ik de geur van wolven te herkennen. Ramkonijn doet hetzelfde.

Bons!


Ineens kom ik hardhandig tegen het achterwerk van Raarschaap tot stilstand. 

‘Daar… Daar waren de wolven.’ Hij wijst naar een klein hutje midden in het bos.

‘Misschien kunnen eerst de vogels gaan kijken? Die hebben geen kwaad te duchten van wolven,’ blaat hij angstig bevend. Langzaam en in elkaar gedoken trekt hij zich terug en verschuilt zich helemaal achter in de rij. Ik richt mijn blik op de moedige Aasbrenger en Vredepijler. Zij stemmen dapper in met het voorstel en willen net opstijgen, wanneer er geruisloos een grote vogel vlak voor ons op de grond neerdaalt. Feloranje ogen kijken de dienstkruiers aan.

‘Gaan jullie zonder mij?’ klinkt zijn warme donkere stem vriendelijk. ‘Zal ik eerst alleen voorzichtig verkennen?’



‘Pfffff… Verkrasser!’


Een zucht van verlichting. Ramkonijn en ik geven elkaar verwachtingsvol een klap op onze schouders.

‘Vuurvliegjes, blijf bij de troep, anders zijn de wolven al gewaarschuwd voor ik hen kan ontdekken! Ik zie alles goed in het donker, maak je geen zorgen.’ Geruisloos stijgt hij op richting het hutje. Nerveus en verontrust tuur ik hem in het donker na. Nog geen paar zuchten later horen we een ijselijk doordringende kras door de duisternis…


*Omarming


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. Soms lijkt je alles bij de handen af te breken. Misselijk van angst en verdriet dacht je controle te hebben en het vreselijke te kunnen voorkomen wat je eerder al is overkomen. Maar nee... Hoe ga ik met zoiets om? Bij wie schuil ik? Wat doet Haas? En jij?
  2. De mensen om ons heen begrijpen niet altijd onze reacties. Zoals Ramkonijn hier weinig van de wanhopige reactie van Haas begrijpt. Wat vind jij ervan, hoe hij reageert op Haas? Hoe zou jij reageren?
  3. Vredepijler en Aasbrenger begrijpen de reactie van Haas veel beter. Tóch durven zij hoop te geven. Is dat realistisch?
  4. Raarschaap bevestigt de wanhoop van Haas. Hij heeft een roedel wolven in de buurt gezien. Desondanks blijft Vredepijler hoopvol. Het heeft ook veel te maken met het feit dat Haas, de Ruiter op het witte Paard heeft gezien. Komt er hulp uit onverwachte hoek? Hoe houden wij vol in de wanhoop van ons leven?
  5. De vuurvliegjes hebben al veel betekent voor alle dieren tijdens de zoektocht. Dankzij hen hebben Vredepijler en Aasbrenger zich bij hen gevoegd. Nu wijzen zij, luisterend naar Raarschaap, de weg naar de plaats waar hij de wolven het laatst gezien heeft. Hoe beangstigend voor Haas. Gaat hij de moordenaar van zijn Vooi ontmoeten? Gelukkig heeft hij vrienden om zich heen. Tevens Verkrasser die hen onverwachts komt bijstaan. Zelfs het voortouw neemt om zijn vrienden te beschermen... In mijn heden, loop ik weleens tegen spoken uit mijn verleden aan. En dat is angstig! Hoeveel moed moet je hebben, om de confrontatie aan te gaan met die spoken... Hoe geweldig is het dan om mensen om je heen te hebben staan, die je kan vertrouwen om door die angst heen te gaan! Ben jij zo'n iemand? Misschien wel júist doordat je weet hoe beangstigend het is? Of heb jij juist onbegrip voor mensen met angst en verdriet, omdat jij zo'n groot trauma hebt opgelopen dat hun angst en verdriet maar 'klein' lijken? 
  6. Of herken je hier helemaal niets van? En behoor je tot de 'gelukkige' mensen die geen trauma's in hun leven hebben opgelopen? Hoe ga jij daarmee om? Welk Mens is er geweest Die het allergrootste trauma heeft opgelopen van alle mensen? Hoe heeft Hij dat gedragen? Lees daarbij eens mattheüs 20 vanaf vers 17 tot 28 met daarbij de uitleg van Matthew Henry vanaf pagina 470, maar let vooral op pagina 472 en verder. Tevens mattheüs 26 vanaf vers 17 tot en met 46. Wat heeft dit ons/mij te zeggen?


dinsdag 5 oktober 2021

27) Een donkere zoektocht



Grote schuldige ogen staren Slang aan. De genadeslag komt hard aan bij Ram, zie ik...
‘Ik heb jouw doddige kleintje,’ Slang slikt moeizaam, ‘ja nog meer…, ik heb de Sssschepper zó lief! Hoe zssssssou ik mijn kleine lieve vriend…’ zijn sissen sterft weg. Hete tranen vallen vanuit de boom op mijn hazenkop, en ik spring opzij. ‘Ik wil eerlijk zijn. Het kosssst me wel een hele sssstrijd, dat klopt. Ach, mijn verleden blijft mij achtervolgen… Tja, niet raar ook,’ sist hij met een berouwvolle toon, en kijkt daarbij Ram eerlijk en open in de ogen. Ramkonijns wangen kleuren donkerder en hij wendt zijn ogen af naar de grond. Nog geen snuif later heft hij zijn kop abrupt op en snuift zacht:

‘Het…, spijt me…, Slang… Mmmmaar… waar… Lamprei?’ klinkt het hortend, mat en radeloos. In zijn grote ogen staat dezelfde wanhoop en pijn te lezen die ik voel.

‘Waar is Lamprei dan?’ gonzen ook de vuurvliegjes. Vertwijfeling en verslagenheid heerst. Als vanzelf sla ik stilzwijgend mijn poot om de schouders van Ram. Waarom ik het snuif weet ik niet, maar plotseling floept het eruit:

‘Ik zag een Ruiter op een wit Paard.’ Ram verstijft. De ogen van Slang lichten op en de vuurvliegjes stoppen abrupt met gonzen. Getroffen staren ze mij allen aan.


‘Wie heb jij gezien?’ vraagt Ram verwachtingsvol.

‘Een Ruiter op een wit Paard,’ zeg ik aarzelend. De anderen houden zich eerbiedig stil. Verward trek ik niet begrijpend, een rimpel boven mijn ogen.


Hun blik straalt tegen verwachting in, hoop uit.

Fluisterend sist Slang onderdanig:

‘Jij hebt de Zsssoon van onze Sssschepper gezssien Haassss. En dat issss een voorrecht en een teken.’

‘We gaan mijn jongste vinden, dat geloof ik nu vast! Waar heb je Hem gezien?’
‘Bij het wortelveld.’

‘Kom, we gaan!’ snuift Ram weer energiek.

‘Ik zsssou jullie graag esssscorteren,’ sist Slang vragend. ‘ssssNachtssss issss mijn zsssoekvermogen zssséér ssssuccsssessssvol.’ Van harte wordt het verzoek aanvaard, en in korte tijd staan we aan de rand van het wortelveld.

‘Ginds zag ik Hem.’ Ik wijs naar de overkant van het veld.

‘Daar gaan we heen,’ klinkt het resoluut. De volle maan gaat regelmatig schuil achter de wolken aan de hemel, waardoor we extra blij zijn met ‘t licht dat de vuurvliegjes op ons pad schijnen. Verschillende schapen voegen zich bij ons. De vader en moeder van Ramlam, en het rare schaap zijn er ook bij. Inmiddels is onze troep speurende dieren groot geworden.

We zijn gearriveerd. Ik spring onzeker naar de plek waar ik meen de Ruiter te hebben gezien. 

Vragend en verwachtingsvol kijken alle dieren mij aan.

‘Ik…, ik weet het niet zo goed… Wat zoeken we precies?’ Ramkonijn haalt zijn schouders op, en antwoordt al speurend over het schaars verlichte glooiende graslandschap:
‘Weet ik niet. Dát we iets vinden, is voor mij klaar als een wortel*.’

Hier en daar staat een boom. Mijn ogen turen met de grootst mogelijke inspanning. Een repeterend refrein dreint door mijn kop.


Lamprei…


Wwwwat…!? Ik sla een poot voor mijn snuit. Mijn longen zuig ik vol met de frisse avondlucht en pardoes sluit ik mijn ogen stijf dicht.


Waarna ik een rauwe gil produceer van alle ingehouden lucht, en mijn ogen gaan wijd open. Ten einde raad hopend... Maar nee... Schor stotterend wijs ik met mijn rechterpootje:


‘Rrramkonijn… Pppp… en www…’


*Duidelijk


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk Hersenspinsels:

  1. Slang, alhoewel gekwetst, begrijpt waarom Ramkonijn juist aan hem de vraag stelt waar Lamprei is. Hij herinnert zich zijn historie, beschreven in Genesis 3, maar al te goed... Berouw komt na de zonde! En deze zonde had wel héél veel gevolgen voor mensen en dieren. Heb ik berouw over mijn zonden? Durf ik voor Gods aangezicht te verschijnen? En jij?
  2. Ramkonijn schaamt zich voor zijn beschuldiging. Slang leeft al wat langer actief mee in "Vregio". En hij heeft daar duidelijk laten zien dat hij zich bekeerd heeft van de weg die hij bewandelde. Dankbaar aanvaardt hij de aangeboden hulp van Slang. Zijn Lamprei is al veel te lang zoek... Zou ik het aandurven hulp te aanvaarden, van iemand die mij vreselijk veel pijn heeft gedaan, waarbij de gevolgen onvoorstelbaar groot zijn geweest? Zou ik hem of haar weer kunnen vertrouwen??? En jij?
  3. Zoveel verschillende dieren helpen mee aan de zoektocht. Allemaal met hun eigen talenten. De vuurvliegjes geven licht. Slang kan goed zien in het donker. Ramkonijn en Haas kunnen heel goed ruiken en horen. Schapen kunnen zonder hun kop te hoeven draaien goed rondom zien. Ook in de kerkelijke gemeente zijn er mensen met verschillende eigenschappen en talenten. Hoe zet ik mijn talenten in, op de door de Heere aan mij gegeven plek in mijn gezin, kerkelijke gemeente en leefomgeving? Hoe dien ik er de HEERE mee en de mensen om mij heen? En jij?
  4. Ik lees mattheüs 25 vers 14 tot en met 30. Lees je mee? Ineens besef ik dat ik niet minderwaardig moet doen, over de in mijn ogen weinige talenten die ik heb ontvangen. God vraagt niet van mij meer te doen dan ik kan. Denk ik feitelijk niet te klein? Hij vraagt te doen wat ik kan. En dat is juist héél groot... Ik ben benieuwd hoe jij deze gelijkenis leest. Heb jij veel of weinig talenten ontvangen? Wat doe jij ermee? Doet het er wel toe, hoeveel talenten je ontvangen hebt? Is mijn laatste vraag, die mij hierover aan het denken zet. Misschien jou ook wel?
  5. Dan komt er een lichtpunt aan de horizon, wanneer Haasje verteld over Wie hij heeft gezien aan de overkant van het wortelveld. Hoop gloort! Direct vraag ik mezelf af: Heb ik Jezus in mijn leven werkelijk ontmoet? Is Hij een realiteit in mijn dagelijkse leven geworden? Of staat Jezus in mijn dagelijkse leven aan de andere kant van mijn "wortelveld"? En bij jou?

29) Fijn kneepje

   ‘Nee!’ Verbijsterd grijp ik de poot van Ramkonijn. Onze poten zijn klam van het koude zweet. Angstig voor wat we lezen in elkaars ogen, s...