Ram neemt afscheid en hupt met gezwinde spoed richting de troep chimpansees, die gelukkig niet ver van de kudde olifanten wonen. Moerkonijn kijkt mij vragend aan:
‘Hoe verpoten* we al dit voer dat we verzameld hebben? Heb jij een idee?’
‘Ik heb een tas,’ antwoord ik, ‘en misschien mogen we de rieten manden van de Aasbrengers lenen?’
‘Slim! Zij wonen aan de Verkrassersweide,dat komt goed uit,’ reageert ze waarderend. ‘Laten we haast maken! Zodra Ram terug is, moet het klaar zijn...’
‘Poeh, dat was wel zwaar!’ verzucht ik even later, en laat opgelucht de last van mijn schouders glijden, vlak naast de stenen waarop de ketel staat. Moerkonijn en haar gezin volgen mijn voorbeeld en legen hun gevulde voorpoten.
‘Kroa, kroa,’ registreren mijn scherpe oren het karakteristieke geluid van raven. Moerkonijn glimlacht en zwaait met haar poot.
‘Aasbrenger?’
Eén van de zwarte vogels slaat zijn vleugels uit en land bij familie Sprong.
‘Ahhh, zegt u het eens?’ Er staat een vraagteken in zijn zwarte kraalogen. Moerkonijn legt uit wat ons plan is.
‘Rabb, rabb...,’ grinnikt hij, ‘u heeft hetzelfde plannetje als de muizen. Mijn collega is zojuist uitgevlogen om hen een mand te brengen. Als de zon wat hoger staat komt hij terug met een volle mand,’ snavelt hij tevreden. ‘Hoeveel manden denkt u nodig te hebben?’ vraagt Aasbrenger, en hij wenkt vervolgens met zijn vleugel dat zijn collega's uit de boom naar ons toe moeten komen.
********
Niet veel later spring ik gejaagd met twee van mijn grootste en sterkste neven, terug naar de burcht van Ram en Moer. De laatstgenoemde is samen met de rest van haar kroost achtergebleven op de weide, om het meegenomen voedsel in de ketel te deponeren. Aasbrenger en twee van zijn collega’s vliegen met de manden in hun klauwen mee. Lamprei moest helaas achterblijven bij zijn moeder.
‘Je bent een te grote hulp voor mij, ridder Lamprei!’ had ze tactisch tegen hem gesnuifd. Schoorpotend was hij bij haar gebleven.
Het werk is snel klaar. De Raven hebben er een flinke klauw aan om de volle manden terug te vliegen. Flitst door mijn gedachten. Vermoeid en voldaan komen we op de Verkrassersweide aan. Mijn lieve kleine neefje doet net de laatste wortel in de ketel. De lege manden wachten nu, om gevuld te worden met gekookt voedsel.
Wat is dit?
Plotseling hoor ik een regelmatig bonken. Steeds luider… Mijn hazenhartje begint sneller te kloppen. De grond gaat nog heftiger dreunen. De veroorzaker komt aan daveren. Lamprei springt en stampt van vreugde op de grond. Ramkonijn zit samen met een chimpansee op de rug van een Olifant. Moerkonijn trekt haar Kleintje snel veilig tussen haar poten. Ollie komt haar wat te dichtbij blijkbaar. Deze buigt zijn voorpoten zodat Ram en Japie van zijn rug glijden, en hij het nodige water in de ketel kan spuiten. Voorlopig heeft hij zijn taak volbracht. Japie wacht een lastigere opdracht. Het veld begint zich inmiddels met nog meer dieren te vullen.
‘Ik hoop dat het gaat lukken,’ weifelt Japie. Hij legt een plat plankje neer en pakt een lang rond stokje.
‘Hey Lamprei? Geef jij wat droge blaadjes en dunne fijne takjes aan mij?’ vraagt de chimpansee.
‘Ga je gang,’ snuift Moer toestemmend en vervolgt direct nadrukkelijk. ‘Wel op afstand blijven! Japie doet een gevaarlijk werkje...’
Rustig begint deze het stokje tussen zijn voorpoten te draaien. Daarbij drukt hij het stokje stevig op het plankje. Sneller, steeds sneller draait het stokje…
Zweet parelt Japie op zijn voorkop.
‘Pffff, dat duurt lang…’ Eindelijk wordt het zachte hout heet. Een kringeltje rook stijgt omhoog. Hij raapt het plankje behoedzaam op en legt het tussen de rechtopstaande stenen, onder het rooster waar de ketel op staat. Snel legt hij de droge blaadjes en takjes op de rook. Op een klein afstandje blaast Japie het vuur zachtjes verder aan. Een voorzichtig likje oranje vlam laat zich zien. De overige dieren blijven angstig op een veilige afstand staan. Nog een paar keer blazen en verschillende vlammetjes likken aan de takjes en blaadjes.
‘Meer takken en blaadjes!’ roept de aap. Met vlugge bewegingen gooit hij het erop. Eindelijk knappert er een lustig vuurtje onder de ketel. Na nog meer geduld beoefend te hebben, gaat het water koken.
‘Hoe lang moet dit nu koken?’ vraagt Moerkonijn aan Moedermuis. Die haalt onwetend haar schouders op, en kijkt op haar beurt vragend naar Aasbrenger. Ook hij weet het niet. De Schapen blaten wat onder elkaar. Slang sist met Gazelle. En inmiddels zijn ook de wolven aanwezig, om nieuwsgierig te proeven van de maaltijd. Het is een geroezemoes van belang. Aasbrenger vliegt eens hoog over de ketel heen. Vliegt geschrokken nog ietsje hoger vanwege de hitte, en ziet in een oogwenk dat het eten geslonken is. De geur die eruit opstijgt kan hem niet echt behagen. Hij landt bij Moerkonijn op de grond.
‘Het lijkt me, dat we de ketel kunnen afgieten.’
‘Ouch...!’ gilt Japie het uit, als hij de ketel pakt. Zijn poottoppen* steekt hij in zijn bekje en met een pijnlijke blik in zijn ogen danst hij op zijn achterpoten.
Een poosje later kan de afgekoelde ketel wel afgegoten worden. Hij is driekwart vol. Het eten laten ze voor de zekerheid nog verder afkoelen. Daarna delen de Aasbrengers het aan Beer en Berin met hun welpjes, de wolven, Slang, schapen, Leeuw met zijn Leeuwin en welpjes, en Moervos met Rekel en zijn welpjes, en nog vele andere dieren. Japie sluit de rij. Allen gemotiveerd om het nieuwe dieet vorm te geven in hun leven.
Hoopvol kijken de muisjes, Ollie, mijn familie en ik toe.
Zou het smaken? Of…, is al ons werk voor niets geweest!???
*Vervoeren
**Vingertoppen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten