donderdag 28 oktober 2021

28) Onverwachte komst


Ramkonijn komt haastig en geschrokken naast me staan. Schaapachtige ogen staren mij aan. Met zijn poot raapt hij het paars-wit gestipt doekje op. Verbleekt weliswaar, maar ik herken het duidelijk. Ik grijp naar het stukje stof dat ik altijd bij me draag, en laat het droevig en stilzwijgend aan de vader van Lamprei zien. Zijn volhardende, niet begrijpende blik doet tot in het diepst van mijn ziel pijn… 

Hij kent mijn verhaal natuurlijk niet! Realiseer ik me. Geen van allen. Alleen Aasbrenger en Vredepijler. Waren die nu maar hier. Hoe kan ik deze boodschap met Ramkonijn delen? Verzucht ik in stilte.


‘Kkkkunnen Aasbrenger en Vredepijler nnnnniet komen?’ Mijn voorpoten grijpen naar mijn buik, struikelend breek ik door de kring van dieren heen en spuug de gehele inhoud van mijn maag op het gras. Met lege ogen, wanhopig starend naar het uitbraaksel. In gedachten zie ik Lamprei. Zijn vader geeft mij een warme ompoting*.
Hoe kan hij zo rustig blijven? Ach…, hij weet het niet… 


‘Hhhhhfffffff.’

Een diepe, radeloze zucht.

‘Is het zó erg?’ hoor ik gealarmeerd en bezorgd zijn snuif als van ver komen. Een klein knikje is het enige antwoord dat ik geven kan…

‘Ga snel Vredepijler halen,’ geeft Ramkonijn het bevel aan een paar vuurvliegjes.


Mijn achterpoten begeven het. Ik plof op de zachte ondergrond. Ontzet en ongeduldig smekende ogen van de kring dieren, gapen mij aan. Maar ik? Ik voel alleen intens verdriet en verslagenheid.


Mijn lieve neefje Lamprei is…, dood! Hoe zeg ik dat tegen zijn vader??? ‘Pfffffffffffffffft…’

                                                *******

De stilte is beklemmend. Moed ontbreekt mij om te snuiven... De maan schuift langzaam op. 'Pffffffff...' Vredepijler arriveert, samen met Aasbrenger en de vuurvliegjes! Gewillig wordt de kring groter gemaakt, zodat de beide vogels bij Ramkonijn en mij kunnen neerstrijken. Schor stamel ik: 

‘Kkkkkijk, dddit iiis de mijne en ddddiiit isss…’ mijn stem breekt. De beide dienstkruiers bekijken de doekjes. Schudden licht hun kopjes. Zij geven Lampreis vader een hartversterkend vleugelklopje.


‘De vuurvliegjes hebben ons onderweg volledig geïnformeerd. We begrijpen dat je ontzettend geschrokken bent door het vinden van dit paars-wit gestipte doekje, lieve Haas. Laten we alsjeblieft niet van het ergste uitgaan.’

‘Maar de wolf…,’ fluister ik angstig en zacht.

‘Wat zeg je daar?’ vraagt ineens het rare schaap vanuit de kring. Ik kijk hem aan. Zo raar is hij nu ook weer niet. Alleen een andere kleur. Donkerbruin. Bijna zwart. Op zijn beurt beantwoordt hij mijn vragende blik met zijn eigen vragen:

‘Wat bedoel je met een wolf? Ik heb vanmiddag een roedel wolven gezien. Bedoel je dat die…?’ hij maakt zijn zin niet af, en ik voel de spanning stijgen. Vredepijler reageert doortastend en hoopvol, maar verliest niet de realiteit uit het oog.

‘Het zou kunnen dat jouw wolf iets te maken heeft met de verdwijning van Lamprei. Dit hoeft het echter nog niet te betekenen. Ook tot onze gemeenschap behoren wolven. En Wolf is zelfs één van de beste vrienden van Lamprei. Nee…,’ schudt hij zijn witte kopje, ‘de Ruiter op het witte Paard heeft jullie niet voor niets hiernaartoe geleid.’ Geruststellend legt hij zijn ene vleugel op mijn poot en de andere op die van Ramkonijn. ‘Ik vermoed dat dat ons veel te zeggen heeft. Misschien is het wel wijs om het spoor van jouw wolf te volgen?’ Het schaap knikt.


‘Ik heb het allemaal aangehoord.’ Aasbrenger neemt de leiding over en snavelt verder. ‘Wijs jij ons de weg?’ Aarzelend komt Raarschaap, zoals ik hem stiekem noem, overeind. 

‘Oké.’ Bevend van angst sta ik op. 

Zou ik de moordenaar van mijn lieve drachtige Vooi gaan ontmoeten…? Hoe kan Vredepijler nog zo rustig zijn?

‘Brrrrrrrr,’ ik ril onwillekeurig en in de ogen van Ramkonijn zie ik mijn vrees weerspiegeld. Desondanks neemt hij mijn poot troostend in zijn poot.

‘Kom…, we gaan hem vinden,’ spreekt hij hoopvol uit. Wolken schuiven voor de maan. De vuurvliegjes luisteren goed naar Raarschaap en gaan ons voor, en dat is hard nodig!

Vermoeidheid voel ik niet. Het verlangen om Lamprei te vinden is te groot. Met gespitste oren tracht ik elk verdacht geluid waar te nemen, en met mijn neus probeer ik de geur van wolven te herkennen. Ramkonijn doet hetzelfde.

Bons!


Ineens kom ik hardhandig tegen het achterwerk van Raarschaap tot stilstand. 

‘Daar… Daar waren de wolven.’ Hij wijst naar een klein hutje midden in het bos.

‘Misschien kunnen eerst de vogels gaan kijken? Die hebben geen kwaad te duchten van wolven,’ blaat hij angstig bevend. Langzaam en in elkaar gedoken trekt hij zich terug en verschuilt zich helemaal achter in de rij. Ik richt mijn blik op de moedige Aasbrenger en Vredepijler. Zij stemmen dapper in met het voorstel en willen net opstijgen, wanneer er geruisloos een grote vogel vlak voor ons op de grond neerdaalt. Feloranje ogen kijken de dienstkruiers aan.

‘Gaan jullie zonder mij?’ klinkt zijn warme donkere stem vriendelijk. ‘Zal ik eerst alleen voorzichtig verkennen?’



‘Pfffff… Verkrasser!’


Een zucht van verlichting. Ramkonijn en ik geven elkaar verwachtingsvol een klap op onze schouders.

‘Vuurvliegjes, blijf bij de troep, anders zijn de wolven al gewaarschuwd voor ik hen kan ontdekken! Ik zie alles goed in het donker, maak je geen zorgen.’ Geruisloos stijgt hij op richting het hutje. Nerveus en verontrust tuur ik hem in het donker na. Nog geen paar zuchten later horen we een ijselijk doordringende kras door de duisternis…


*Omarming


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. Soms lijkt je alles bij de handen af te breken. Misselijk van angst en verdriet dacht je controle te hebben en het vreselijke te kunnen voorkomen wat je eerder al is overkomen. Maar nee... Hoe ga ik met zoiets om? Bij wie schuil ik? Wat doet Haas? En jij?
  2. De mensen om ons heen begrijpen niet altijd onze reacties. Zoals Ramkonijn hier weinig van de wanhopige reactie van Haas begrijpt. Wat vind jij ervan, hoe hij reageert op Haas? Hoe zou jij reageren?
  3. Vredepijler en Aasbrenger begrijpen de reactie van Haas veel beter. Tóch durven zij hoop te geven. Is dat realistisch?
  4. Raarschaap bevestigt de wanhoop van Haas. Hij heeft een roedel wolven in de buurt gezien. Desondanks blijft Vredepijler hoopvol. Het heeft ook veel te maken met het feit dat Haas, de Ruiter op het witte Paard heeft gezien. Komt er hulp uit onverwachte hoek? Hoe houden wij vol in de wanhoop van ons leven?
  5. De vuurvliegjes hebben al veel betekent voor alle dieren tijdens de zoektocht. Dankzij hen hebben Vredepijler en Aasbrenger zich bij hen gevoegd. Nu wijzen zij, luisterend naar Raarschaap, de weg naar de plaats waar hij de wolven het laatst gezien heeft. Hoe beangstigend voor Haas. Gaat hij de moordenaar van zijn Vooi ontmoeten? Gelukkig heeft hij vrienden om zich heen. Tevens Verkrasser die hen onverwachts komt bijstaan. Zelfs het voortouw neemt om zijn vrienden te beschermen... In mijn heden, loop ik weleens tegen spoken uit mijn verleden aan. En dat is angstig! Hoeveel moed moet je hebben, om de confrontatie aan te gaan met die spoken... Hoe geweldig is het dan om mensen om je heen te hebben staan, die je kan vertrouwen om door die angst heen te gaan! Ben jij zo'n iemand? Misschien wel júist doordat je weet hoe beangstigend het is? Of heb jij juist onbegrip voor mensen met angst en verdriet, omdat jij zo'n groot trauma hebt opgelopen dat hun angst en verdriet maar 'klein' lijken? 
  6. Of herken je hier helemaal niets van? En behoor je tot de 'gelukkige' mensen die geen trauma's in hun leven hebben opgelopen? Hoe ga jij daarmee om? Welk Mens is er geweest Die het allergrootste trauma heeft opgelopen van alle mensen? Hoe heeft Hij dat gedragen? Lees daarbij eens mattheüs 20 vanaf vers 17 tot 28 met daarbij de uitleg van Matthew Henry vanaf pagina 470, maar let vooral op pagina 472 en verder. Tevens mattheüs 26 vanaf vers 17 tot en met 46. Wat heeft dit ons/mij te zeggen?


dinsdag 5 oktober 2021

27) Een donkere zoektocht



Grote schuldige ogen staren Slang aan. De genadeslag komt hard aan bij Ram, zie ik...
‘Ik heb jouw doddige kleintje,’ Slang slikt moeizaam, ‘ja nog meer…, ik heb de Sssschepper zó lief! Hoe zssssssou ik mijn kleine lieve vriend…’ zijn sissen sterft weg. Hete tranen vallen vanuit de boom op mijn hazenkop, en ik spring opzij. ‘Ik wil eerlijk zijn. Het kosssst me wel een hele sssstrijd, dat klopt. Ach, mijn verleden blijft mij achtervolgen… Tja, niet raar ook,’ sist hij met een berouwvolle toon, en kijkt daarbij Ram eerlijk en open in de ogen. Ramkonijns wangen kleuren donkerder en hij wendt zijn ogen af naar de grond. Nog geen snuif later heft hij zijn kop abrupt op en snuift zacht:

‘Het…, spijt me…, Slang… Mmmmaar… waar… Lamprei?’ klinkt het hortend, mat en radeloos. In zijn grote ogen staat dezelfde wanhoop en pijn te lezen die ik voel.

‘Waar is Lamprei dan?’ gonzen ook de vuurvliegjes. Vertwijfeling en verslagenheid heerst. Als vanzelf sla ik stilzwijgend mijn poot om de schouders van Ram. Waarom ik het snuif weet ik niet, maar plotseling floept het eruit:

‘Ik zag een Ruiter op een wit Paard.’ Ram verstijft. De ogen van Slang lichten op en de vuurvliegjes stoppen abrupt met gonzen. Getroffen staren ze mij allen aan.


‘Wie heb jij gezien?’ vraagt Ram verwachtingsvol.

‘Een Ruiter op een wit Paard,’ zeg ik aarzelend. De anderen houden zich eerbiedig stil. Verward trek ik niet begrijpend, een rimpel boven mijn ogen.


Hun blik straalt tegen verwachting in, hoop uit.

Fluisterend sist Slang onderdanig:

‘Jij hebt de Zsssoon van onze Sssschepper gezssien Haassss. En dat issss een voorrecht en een teken.’

‘We gaan mijn jongste vinden, dat geloof ik nu vast! Waar heb je Hem gezien?’
‘Bij het wortelveld.’

‘Kom, we gaan!’ snuift Ram weer energiek.

‘Ik zsssou jullie graag esssscorteren,’ sist Slang vragend. ‘ssssNachtssss issss mijn zsssoekvermogen zssséér ssssuccsssessssvol.’ Van harte wordt het verzoek aanvaard, en in korte tijd staan we aan de rand van het wortelveld.

‘Ginds zag ik Hem.’ Ik wijs naar de overkant van het veld.

‘Daar gaan we heen,’ klinkt het resoluut. De volle maan gaat regelmatig schuil achter de wolken aan de hemel, waardoor we extra blij zijn met ‘t licht dat de vuurvliegjes op ons pad schijnen. Verschillende schapen voegen zich bij ons. De vader en moeder van Ramlam, en het rare schaap zijn er ook bij. Inmiddels is onze troep speurende dieren groot geworden.

We zijn gearriveerd. Ik spring onzeker naar de plek waar ik meen de Ruiter te hebben gezien. 

Vragend en verwachtingsvol kijken alle dieren mij aan.

‘Ik…, ik weet het niet zo goed… Wat zoeken we precies?’ Ramkonijn haalt zijn schouders op, en antwoordt al speurend over het schaars verlichte glooiende graslandschap:
‘Weet ik niet. Dát we iets vinden, is voor mij klaar als een wortel*.’

Hier en daar staat een boom. Mijn ogen turen met de grootst mogelijke inspanning. Een repeterend refrein dreint door mijn kop.


Lamprei…


Wwwwat…!? Ik sla een poot voor mijn snuit. Mijn longen zuig ik vol met de frisse avondlucht en pardoes sluit ik mijn ogen stijf dicht.


Waarna ik een rauwe gil produceer van alle ingehouden lucht, en mijn ogen gaan wijd open. Ten einde raad hopend... Maar nee... Schor stotterend wijs ik met mijn rechterpootje:


‘Rrramkonijn… Pppp… en www…’


*Duidelijk


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk Hersenspinsels:

  1. Slang, alhoewel gekwetst, begrijpt waarom Ramkonijn juist aan hem de vraag stelt waar Lamprei is. Hij herinnert zich zijn historie, beschreven in Genesis 3, maar al te goed... Berouw komt na de zonde! En deze zonde had wel héél veel gevolgen voor mensen en dieren. Heb ik berouw over mijn zonden? Durf ik voor Gods aangezicht te verschijnen? En jij?
  2. Ramkonijn schaamt zich voor zijn beschuldiging. Slang leeft al wat langer actief mee in "Vregio". En hij heeft daar duidelijk laten zien dat hij zich bekeerd heeft van de weg die hij bewandelde. Dankbaar aanvaardt hij de aangeboden hulp van Slang. Zijn Lamprei is al veel te lang zoek... Zou ik het aandurven hulp te aanvaarden, van iemand die mij vreselijk veel pijn heeft gedaan, waarbij de gevolgen onvoorstelbaar groot zijn geweest? Zou ik hem of haar weer kunnen vertrouwen??? En jij?
  3. Zoveel verschillende dieren helpen mee aan de zoektocht. Allemaal met hun eigen talenten. De vuurvliegjes geven licht. Slang kan goed zien in het donker. Ramkonijn en Haas kunnen heel goed ruiken en horen. Schapen kunnen zonder hun kop te hoeven draaien goed rondom zien. Ook in de kerkelijke gemeente zijn er mensen met verschillende eigenschappen en talenten. Hoe zet ik mijn talenten in, op de door de Heere aan mij gegeven plek in mijn gezin, kerkelijke gemeente en leefomgeving? Hoe dien ik er de HEERE mee en de mensen om mij heen? En jij?
  4. Ik lees mattheüs 25 vers 14 tot en met 30. Lees je mee? Ineens besef ik dat ik niet minderwaardig moet doen, over de in mijn ogen weinige talenten die ik heb ontvangen. God vraagt niet van mij meer te doen dan ik kan. Denk ik feitelijk niet te klein? Hij vraagt te doen wat ik kan. En dat is juist héél groot... Ik ben benieuwd hoe jij deze gelijkenis leest. Heb jij veel of weinig talenten ontvangen? Wat doe jij ermee? Doet het er wel toe, hoeveel talenten je ontvangen hebt? Is mijn laatste vraag, die mij hierover aan het denken zet. Misschien jou ook wel?
  5. Dan komt er een lichtpunt aan de horizon, wanneer Haasje verteld over Wie hij heeft gezien aan de overkant van het wortelveld. Hoop gloort! Direct vraag ik mezelf af: Heb ik Jezus in mijn leven werkelijk ontmoet? Is Hij een realiteit in mijn dagelijkse leven geworden? Of staat Jezus in mijn dagelijkse leven aan de andere kant van mijn "wortelveld"? En bij jou?

donderdag 23 september 2021

26) Alwéér stof happen?

 



Ik gil. Mijn hart zwelt op, mijn ademhaling versnelt. Onregelmatig adem ik in…, en uit. Een snik ontworstelt zich uit mijn keel die zich benauwd samenknijpt. Snuifeloos* schud ik radeloos mijn kop.

Mijn schuld. Ik had met hem mee moeten gaan. Nu is hij ook dood. Zoals Moerhaas, Oom Haas en Vooi…!


‘Haas?’ Vertwijfeld pakt Moer mijn beide voorpoten in haar poten. Een trillende zucht verlaat mijn snuit, als zij mij ten einde raad aankijkt. ‘Help je alsjeblieft zoeken? Ram is al weg. Heb je één van hen onderweg gezien?’ vuurt zij haar vragen in willekeurige volgorde op mij af. Huiverend gaat wederom mijn kop heen en weer. 

Sprakeloos, dat ben ik! 

Moer rammelt mij door elkaar. Ik sluit mijn ogen, schud wild met mijn kop en hervind mijn stem.

‘Natuurlijk ga ik zoeken!’ zeg ik fermer dan ik me voel. ‘Ik heb Lamprei beloofd dat hem niets zou overkomen. Ik ga hem zoeken en stop niet tot ik hem gevonden heb!’ Ineens ben ik vol activiteit. Verwachtingsvol staren Moerkonijn en de broertjes en zusjes van Lamprei, mij met hun grote donkere kijkers aan. De eerder die dag gesproken woorden van Moerkonijn, “verwacht niet zoveel van jezelf en ons Haas. Dan wordt je alleen maar teleurgesteld. Vertrouw op de Schepper”, verban ik uit mijn gedachten. 

Deze keer zal het goed komen, daar zal ik voor zorgen!


‘Waar is Ramkonijn? Hebben jullie alle dieren al ingeschakeld? De leeuwenfamilie, de apen, slangen en schapen? Misschien zijn ze al thuis bij de schapen?’ snuif ik chaotisch hoopvol. Daar komt Ram hijgend aanhuppelen.

‘Ramlam is wel thuis, maar Lamprei is niet bij hen…’ Er ligt een gedesillusioneerde en doffe klank in zijn snuif. Moerkonijn slikt. Slikt nog een keer… De vooitjes drukken zich tegen hun Moer aan. Hun ogen staan vol met tranenwater. ‘We gaan onze zoon vinden,’ probeert Ram gedecideerd moedig. ‘De schapen waren al aan het zoeken toen ik kwam. Ramlam vertelde dat zij verstoppertje deden bij de schapenheide. Hij riep en riep, want hij kon Lamprei niet vinden en de lucht kleurde oranje… ’ De remmels gaan om hun Ram heen staan en snuiven eensgezind:

‘Wij gaan mee zoeken.’

‘Geen sprake van!’ reageert hij streng. ‘Ik heb jullie nodig om jullie Moer en zusjes te beschermen. Haas gaat met me mee.’


Allerlei angstige gedachten tuimelen door mijn hazenkop. Stamelend, ik durf het haast niet te snuiven echter…, het moet!

‘Sssslang ging ook richting de schapenheide.’ Ik kreun. Mijn tranen van verdriet veranderen in tranen van woede! 

Verkrasser met zijn verhaal! Ik herinner me de rol van Slang in het Paradijs...

‘Wat!?’ snuift Ram dreigend fluisterend. Zijn ogen boren zich in de mijne. ‘Denk je heus...?’ 

‘Ram, we moeten de vuurvliegjes om hulp vragen. Het is al bijna donker,’ snuiven de remmels. Ram knikt bevestigend naar hen.


‘Slim plan van jullie! Kom Haas, we gaan de vuurvliegjes snel halen.’
‘Haas, wijs jij ons de weg naar waar jij Slang voor het laatst zag? Het is niet te hopen dat hij zich als in het Paradijs…’ prevelt hij hem nadrukkelijk aankijkend. ‘Hij is altijd zo… Nee, ik kan het niet geloven Haas. Slang!?’ Hij grijpt met meer vertrouwen, strijdbaar en troostend de poot van zijn vrouwtje. ‘Zolang we hem nog niet gevonden hebben is er hoop. Blijf jij bij de burcht voor het geval hij terugkomt? Pas goed op jullie Moer en wees gehoorzaam,’ besluit hij zijn dringende verzoek aan zijn kroost. Moer geeft Ram een stevige omhelzing, waarna zij hem sterk aandringt te gaan.


‘Ga! Ik zal de Schepper bidden. Ga nu snel!’ Zij duwt hem bijna ruw weg en wijst naar boven. Haar snuit staat strak van de spanning, evenwel…, houdt zij zich moedig groot en drukt haar lievelingen stevig tegen zich aan, terwijl zij murmelt: ‘Mijn lieve kleine Lampje…’


Met haastige spoed begeven we ons naar de vuurvliegjes. Weinig woorden zijn genoeg om hen te overtuigen van het belang met ons mee te gaan.

‘Lamprei geeft in letterlijke zin geen licht,’ zeggen zij, ‘maar vrolijkheid des te meer. Nee, Lamprei moet gevonden worden!’ Zo gaan wij gezamenlijk op weg. Met honderdtallen vliegen ze met ons mee. Hun licht schijnt op het pad dat wij lopen. Met voortvarendheid, turend en zoekend naar een glimp van ons aller lieveling. Zo zacht als we kunnen, sluipen we door het bos. We willen de eventuele dader niet wegjagen... Bovendien geen andere dieren laten schrikken, door hen te storen in hun slaap. 

Je weet nooit hoe ze reageren… 
We lopen bijna letterlijk een slapende roedel herten tegen het lijf. Bok schrikt wakker. Helaas heeft hij Lamprei helemaal niet gezien. Ook de everzwijnen, die we een paar snuiven later ontmoeten, hebben hem niet gezien. Ze knorren een beetje agressief, omdat wij hen in hun nachtrust verstoren, en briesen:

‘In onze gemeenschap doen we elkaar geen kwaad meer. Ga slapen en zoek morgen verder! Hij haalt vast een ondeugend grapje met jullie uit.’ Verdrietig vervolgen wij onze weg. De verkrassing van Verkrasser galmt nog na in mijn hazenkop. 

Geloven deze everzwijnen dit nu echt? Na de verkrassing van vanmiddag!? 

Ik slaak een trillende zucht. Mijn hazenhart gilt om mijn kleine neefje.


Op de plek aangekomen waar ik Slang zag wegglijden, schuifelen we onze weg. Een groot aantal vuurvliegjes belichten de bomen waar de slangen zich regelmatig bevinden. Alhoewel zij ‘s nachts op jacht gaan, hebben we goede hoop Slang hier te vinden. Enkele meters van het wortelveld verwijderd, blijven een heleboel vuurvliegjes hangen en zoemen dat het een lieve lust is. We moeten snel komen want…, ze hebben Slang gevonden! Ik zucht opgelucht.


Nu vinden we Lamprei vast snel!


Slang hangt in de boom. Zijn ogen kijken donker en bedroefd, nadat hij gehoord heeft waarom Ramkonijn en ik hem zoeken.

‘Moet ik nu alwéér stof happen? Denk je nou heus Ram, dat ik jouw jongste kwaad zou doen!?’ sist hij dof verwijtend door zijn bekkorf heen…


*Woordeloos


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. Het lieve neefje van Haas is verdwenen. Haas wordt overmeesterd door verdriet en wanhoop. Het herinnert hem aan het verlies van Moerhaas, oom Haas en Vooi. Verslagenheid en machteloosheid overvallen hem. Maar daarna wil hij met alle kracht en macht die hij heeft Lamprei zoeken èn vinden, want waarin hij tekort is geschoten bij zijn Moer en Vooi en dat wil hij voorkomen bij Lamprei. Vroeger ben ik op de basisschool veel gepest. Wanneer ik het gevoel heb dat men mij weer gaat buitensluiten of iets dergelijks, dan is mijn reactie soms ook extreem. "Gewoon" omdat ik dat gevoel niet nogmaals wil ervaren. Het gebeurt zo automatisch, dat ik 't nauwelijks in de gaten heb. In overactiviteit schieten voelt prettig, zoals Haasje hierboven doet. Toch hou ik daar een náár gevoel in mijn onderbuik aan over. Ik vraag me op dit moment af hoe dat komt en trek mijn conclusie... Speelt zoiets ook in jouw leven?
  2. Erover praten helpt! Nog beter helpt het om de rust te zoeken en in Gods Woord te gaan lezen in de biddende hoop dat Zijn Geest erdoorheen spreekt tot mij, hoe ik op een betere en rustigere manier kan reageren. Maar dat geeft mij wel strijd. Want ook dit gaat niet vanzelf, omdat mijn verleden nog té vaak een rol speelt in mijn heden. Bovendien mijn aardse gerichtheid. Mijn vlees wil het zo graag winnen van de Geest! Nee, ik wil daarvoor niet de duivel de schuld geven. Ik ben het die gezondigd heeft... Hoe is dat voor jou?
  3. Een vos verliest wel zijn haren, maar nooit zijn streken. Of: eens een dief altijd een dief. Dat lijkt nu ook te spelen bij Haas. Slang heeft de mens in het paradijs bedrogen. Het angeltje van wantrouwen. Zou Slang alweer? Ook Ramkonijn krijgt twijfels. Maar deze heeft wel het berouwvolle gedrag gezien van Slang in het verleden. Bij mij werkt het eerlijk gezegd net zo. Wanneer er snoepjes of koekjes uit de kast stiekem weggenomen waren, vroeg ik twee van onze kinderen eerder dan de andere drie kinderen... Was dat terecht? En eerlijk van mij? Soms vraag ik het mezelf af. En jij? Hoe gaan jullie met zulke dingen om?
  4. Begrijpen jullie het verdriet en de verwijtende toon van Slang? Ik heb het zelf ook meegemaakt, dat ik door iemand vals beschuldigd werd. Ik kan me het gevoel van verontwaardiging nog heel goed herinneren. De ander was zó overtuigd dat ik het gedaan had, dat ik zelfs aan mezelf ging twijfelen... Herken jij dit? Wat deed jij toen?
  5. De gevoelens bang en boosheid zijn op zich niet verkeerd. Het helpt je op tijd te vluchten of actie te ondernemen. Mits je je verstand erbij gebruikt... Toch bestempelen wij deze gevoelens vaak niet als positief. Ik geloof dat de HEERE ons die gevoelens niet voor niets gegeven heeft. En jij?
  6. Haasje vertrouwt hier op zijn eigen kracht en vindingrijkheid. Moerkonijn zoekt hulp bij Ramkonijn, Haas en andere dieren, die daadwerkelijk gaan zoeken. Toch doet zij iets wat minstens net zo belangrijk is. Namelijk: bidden tot haar Schepper. Hoe heb ik gereageerd toen wij niet wisten waar onze puberende dochter zich bevond? Direct in actie? Biddend? Of beiden? Een goed overdenkend leermoment voor mij. Hoe zouden jullie reageren?

25) De Ruiter op het witte paard


 

Na het respectvolle afscheid van Verkrasser, maakt ieder dier aanstalten om naar zijn hol of nest te gaan. In mijn kop is het een enorme chaos van gedachten. Ik zie Leeuw samen met zijn gezin sloom wegtrekken. De donkere, ietwat bozige uitstraling, kan ik niet goed plaatsen met wat ik tijdens het zingen en het afscheid zag. Wild schudt hij met zijn manen. ‘Brrrr…’

Japie is weer op de rug van Ollie geklommen. Ram en Moer zwaaien.
‘Bedankt Ollie en Japie! We zien jullie morgen weer? Zelfde zonnestand?’ Een bevestigende tetter is het antwoord, en al snel verdwijnen ze uit het zicht. Slang zie ik langzaam en stilletjes wegschuifelen. Een kleine kudde schapen loopt zacht blatend het pad op, dat richting de heide gaat. Ik laat me stilletjes door Lamprei meetrekken.

‘Ramlam!’ De rust, die voor mij gespannen aanvoelt, wordt verbroken door mijn kleine neefje. ‘Spelen?’ Verlangend kijkt hij wisselend naar zijn Moer en zijn vriendje.


Moer twijfelt.

‘Toe,’ zegt Ramkonijn toegeeflijk, ‘laat Lamprei even lekker jong zijn.’

‘Ga jij mee Haas?’ vraagt Lamprei. Aarzelend schud ik vermoeid en zwijgend mijn kop.

Hoe lief ik hem ook vind? Rust! Even alleen zijn… 

Begripvol knikt Moer, die de aard van ons hazen wel kent.

‘Kom bij ons spelen, Ramlam. We brengen je voor zonsondergang naar huis.’ Beschermend legt zij haar pootjes op de schouders van haar jongste schattebout. Lamprei kijkt met verontwaardigde ogen zijn bezorgde moeder aan. Plotseling fluistert hij de woorden van Verkrasser: ‘Die krijs…, was van mij! Het oude verlangen naar vlees!’

Zuchtend legt hij zich neer bij de beslissing van zijn moeder. Echter, een ondeugend en impulsief plannetje rijpt in zijn kleine brein...


Aangekomen bij de burcht van de familie Sprong, trek ik me in het bos terug. In de verte hoor ik Lamprei en Ramlam vrolijk gillen en blaten. Lamprei-achtige onschuld… Ach…, bezat ik dat nog maar… 

Bedenk ik verdrietig.

‘Ssssssssssssssss,’ sist Slang naast mij. Als mijn ogen en oren niet zo scherp waren geweest, had ik hem niet het hoge gras in zien glijden, richting het wortelveld. Onbewust gingen ook mijn sprongen die kant op, merk ik op.

Waarom? Ach wat boeit het! 

Ik beweeg mijn kop en schouders ruw heen en weer om de onzichtbare zware last af te werpen. Het heeft geen zin... Langzaam verdwijnen de vrolijke geluiden op de achtergrond, tot zij helemaal verdwenen zijn. Pootvoets* ga ik vooruit, vol gedachten die niet blijven hangen. Enigszins angstig kijk ik om mij heen.
Als Verkrasser bijna Rat ging doden, zou Wolf dan niet…?


De koude rillingen lopen over mijn rug.

Kan ik niet beter terug? 

Ik spits mijn oren en ruik met mijn neus. 

Nee, ik ruik geen wolven. Nog even een poosje alleen!


De zon staat aan de strakblauwe hemel en geeft zijn laatste krachtige stralen over het wortelveld. De boer heeft een flinke oogst. Ongemerkt verstrijkt de tijd.

Schaduwen worden langer. Een vermoeiende dag is het geweest. Morgen komt er een nieuwe dag aan zorgen. Vandaag is bijna voorbij. 

Ik moet de veiligheid van de burcht zoeken. 

Zo constateer ik. 

Maar wacht!? Wat zie ik daar? 

Ik knijp mijn ogen samen om scherper te zien. 

Het is een prachtig wit Paard met een Ruiter! Aan de overkant van het veld… 

Er schittert iets aan zijn middel. Wat het is kan ik echter niet goed zien. Hoe het komt weet ik niet. Plotsklaps voel ik dat er rust in mijn hazenhartje komt.

Vrede…


Het wortelveld kleurt oranje van de naderende nacht. Ik spring erin en eet een worteltje. Enkele wortels neem ik mee voor de familie Sprong. Nog één keer kijk ik hoopvol naar de overkant van het veld, en zie het witte Paard met zijn Ruiter zich nèt omdraaien. Hij vertrekt van het land, richting de heuvels waar eens mijn leefomgeving was. 


Opschieten, voor de duisternis mij overvalt!


Haastig kom ik aangesprongen. ‘Haas! Haas!’ gilt Moer. ‘Heb jij Lamprei gezien!? Samen met Ramlam is hij verdwenen!’ Wanhopig kijkt Moer mij potenwringend** aan.


Nee… Niet Lamprei!!!



*Stapvoets
**Handenwringend

Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. Het respectvolle afscheid is in tegenspraak van het ietwat bozige gezicht van Leeuw. Het maakt extra Haasje verward. Het lijkt erop, dat Leeuw zich heeft laten meeslepen in de emotie van het moment. Zouden zijn emoties geregeerd hebben over zijn verstand? Laat ik mijn emoties regeren over mijn verstand? Of leer ik van mijn emoties en ga ik er verstandig mee om? Dat laatste vind ik soms heel moeilijk. Vooral als mijn emoties heel heftig zijn...
  2. Alhoewel verontwaardigd laat Lamprei zich, met zijn heerlijke jonge onschuld,  leiden door zijn Moer en Ramkonijn, wanneer Moer hem stilzwijgend helpt herinneren aan de krijs van Verkrasser... Eigenlijk vind ik het  tegenstrijdig van Moer. Ze was even daarvoor nog vol respect voor Verkrasser! Wanneer je psalm 51 vers 18 en 19 leest, hoor je David zeggen: 'Want U vindt geen vreugde in offers, anders zou ik ze brengen; in brandoffers schept U geen behagen. De offers voor God zijn een gebroken geest; een verbrijzeld en verslagen hart zult U, o God, niet verachten.' Hoe serieus nemen zij en Haasje de schuldbelijdenis van Verkrasser?(gedaan in hoofdstuk 23)
  3. En Ramkonijn tevens! Voelen zij zich dan toch onveilig? Kennen zij micha 7 vers 19 niet? Op Wie stellen zij hun vertrouwen? 
  4. Eén van mijn kinderen had snoepjes uit de kast gepikt. Eerst loog hij daarover, maar toen ik de snoeppapiertjes onder zijn matras gevonden had, kon dat niet meer. Hij beloofde het niet meer te doen. Maar toen ik weer snoepjes miste, wie vroeg ik het eerste? Júist! Je raad het al... En dan lees ook ik micha 7 vers 19. Is het dan goed van mij om zo te reageren? Ik lees psalm 51 opnieuw. Waaraan kan ik een oprechte schuldbelijdenis herkennen? Is dat voor een mens wel mogelijk? In hoeverre kan en mag ik de gesproken woorden van mensen, in dit geval mijn zoontje, vertrouwen? Of moet ik dat gewoon doen, dat vertrouwen?
  5. Hoe ga ik ermee om, wanneer mijn kind steeds weer in diezelfde zonde valt? Hoe lees ik dat in mattheüs 18 vers 21 en 22. Misschien beter om het hele hoofdstuk lezen? 

24) Verbijsterend, toch onveilig?


 

Verkrasser zwijgt en geeft de Aasbrengers het teken waarop zij gewacht hebben. Zij wenken de dieren hen te naderen. Het is stil. Onder de indruk van alles, begrijp ik niet direct wat er van mij verwacht wordt. Mijn gedachten zijn nog bij het verhaal… Lamprei verlost zich van mijn verstikkende greep. Ik schrik op uit mijn verslagen hazengemoed. Radeloos kijk ik met nietsziende ogen om mij heen. Lamprei pakt stevig mijn poot vast, alsof hij bang is dat ik hem verlaat, en trekt mij achter zijn Moer en Ram aan. Lusteloos schuifel ik poot voor poot door het gras. De ritselende bladeren irriteren aan mijn oren.


Ik gluur hoopvol naar Ram met Moer aan zijn rechterpoot. Hun ogen glinsteren van het vocht. Ze kijken elkaar aan. Ram wijst met zijn linkerpoot naar boven. Er rolt een traan over Moers wang. Huh!? Verschijnt er een hoopvolle glimlach op haar snuit? Verbaasd zie ik dat ook Ram, ondanks de droeve tijding, verwachtingsvol glimlacht.

Hoe kan dat nou?

Verbijsterd, ontgoocheld en teleurgesteld voel ik me. Ik zou zo graag hard weg springen!

Maar waarheen? En lieve kleine Lamprei?


Ik tril over mijn hele lijf. Mijn poten zweten en mijn hazenkop lijkt wel uit elkaar te ploffen. Met kurkdroge ogen kijk ik omlaag.
Die trouwhartige oogjes van mijn neefje… 

Alsof hij wil zeggen:
‘Je hoeft niet bang te zijn. Het komt allemaal goed!’ Spontaan rollen de tranen nu over mijn wangen. Bovendien voel ik boosheid opwellen en ik verlang ernaar te gillen. Daarentegen stamp ik op de grond.


Ook hier blijkt het niet veilig te zijn!

Lamprei laat mijn rechterpoot geschrokken los. Ik zie zijn grote verschrikte oogjes, word wakker uit mijn overweldigende emoties en kniel neer.

‘Het spijt me Lamprei, dat ik je bang heb gemaakt. Ach lief neefje, ik zal jou beschermen hoor. Er zal jou niets overkomen, daar zorg ik voor!’ Lamprei ontspant en lacht.

‘Oom toch! De Schepper zorgt voor ons. Ik hoef niet bang te zijn.’

‘En zo is het,’ hoor ik de zware stem van Ram, die ongemerkt naast mij is komen staan. Hij legt zijn poot op mijn schouder. ‘Hij is ook nu bij ons, en heeft Verkrasser behoed om Rat op te eten. Bovendien gaf Hij wijsheid de bek- en snavel-korven te gaan gebruiken. Met elkaar zullen we in liefde en veiligheid samenleven, Haas.’ Instemmend gegrom, getjilp, gekwetter, gesis en gesnavel hoor ik om mij heen. Alle dieren, Verkrasser en zijn dienstkruiers inbegrepen, pakken elkaars poot of vleugel vast. Het mooiste gezang dat ik ooit gehoord heb, stijgt omhoog:


‘Hij die bescherming bij de Schepper zoekt, 

is veilig en wordt niet vervloekt…

Zelfs niet in de donkerste nacht,

als hij zijn hulp van de Schepper verwacht! 

Want de Schepper is de hoogste Koning,
beschaduwt ons in Zijn woning...

Die Schepper kunnen wij vertrouwen, 

op Hem kunnen wij ons leven bouwen!

Want Die Schepper is net zo goed als groot, 

onze burcht en toevlucht in de nood!’


Ongelovig staar ik allen aan. 

Veilig...? De ogen van familie Sprong, Slang, Leeuw, Japie, Ollie, Ramlam, Aasbrenger, Verkrasser, Wolf? Ach..., te veel om op te noemen! Ze lijken allemaal vertrouwen uit te stralen… 

Opbeurend geeft Ram een schouderklopje. Iedereen gaat terug in de rij. Moer fluistert zachtjes in mijn oor: 

‘Verwacht niet zoveel van jezelf en ons Haas. Dan wordt je in jezelf en ons teleurgesteld. Vertrouw op de Schepper!’ Ik begrijp er niets van, maar ben danig onder de indruk van deze gemeenschap van dieren. Lamprei pakt mijn poot weer vast en langzaam naderen we Aasbrenger, die ons een passende bekkorf geeft.


‘Ggrhmpf,’ er komt een schrapend geluid uit de snavel van Verkrasser. Teruggekeerd naar onze zitplaatsen, zie ik allemaal snuiten en kopjes met hernieuwd vertrouwen naar Verkrasser staren, verlangend naar advies en een oplossing van ons probleem. ‘Opnieuw gaan we groenten en kruiden zoeken. Denk daarbij ook aan paardenbloem, weegbree, klaver, witte dovenetel, bieslook, munt, basilicum en peterselie. Help elkaar. Wees open. Vertel elkaar van je strijd, angst en pijn. Het zal niet altijd meevallen, maar alleen op deze wijze kunnen we elkaar helpen! Ik ga op onderzoek uit bij de mensen.’ Hij knikt naar de dienstkruiers, die het sein begrijpen. Verkrasser stijgt op en zij volgen hun leider. Inmiddels ben ik een klein beetje gewend aan



het imposante ritueel. Hij vliegt met de zwart-witte v-vorm zeven keer rond de weide. Daarna voegen de Aasbrengers en Vredepijlers zich bij ons. Tot mijn verrassing zwaaien niet alleen deze voorname vogels hem uit. Nee, álle vregioleden zwaaien respectvol met hun poot of vleugel.


Hoe kan het? Hij was zo goed als in de fout gegaan en toch…, hebben de dieren meer respect voor hem! 


Niet begrijpend schud ik met ontzag mijn kop, en grijp naar mijn opgeblazen buik. 

Denken ze nu echt dat deze dieren, hun ware aard kunnen verloochenen? Denken ze nu echt dat we hier in Vregio veilig zijn? Als zelfs Verkrasser bijna de… 

Ik dwing mezelf niet verder te denken!


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. Haasje had Verkrasser op een voetstuk gezet. Maar zelfs Verkrasser worstelt met zijn neiging tot vlees eten! Hoe nu verder? Ontgoocheld staart hij naar Verkrasser en de dieren om zich heen. Hoe kan Haasje zich óóit nog veilig voelen??? Ook ik heb weleens iemand op een voetstuk gezet. In een enkel geval zelfs zo hoog, dat de val dramatisch was en veel pijn deed in onze relatie. Het vertrouwen leek toen helemaal weg. Heb jij dat soms ook meegemaakt? Hoe ging jij daarmee om? Terwijl ik hierover nadenk moet ik ineens denken aan het verhaal van de overspelige vrouw in Johannes 8 vers 1 tot en met 11. En tevens wat er verder staat in dit hoofdstuk...
  2. En de persoon die van zijn voetstuk was gevallen? Hoe ging deze ermee om? Of ben jijzelf weleens van iemands voetstuk gevallen? Hoe heb je dat ervaren? En hoe ben jij daarmee omgegaan?
  3. Waren de verwachtingen die er waren  terecht, in bovenstaande vragen?
  4. Hoe vind jij dat Haasje er in deze situatie mee omgaat? En Verkrasser? En de dieren om hen heen? Nogmaals lees ik Romeinen 8. Herkenbaar, wanneer ik naar mijn gedachten hierboven kijk. Waar kan ik hier troost uit halen? En moed en vertrouwen? En jij? Put jij daar moed, troost en kracht uit?
  5. Kan jij dat respect begrijpen dat de dieren geven aan Verkrasser? Juist nu hij zo heeft laten zien, dat zijn vleesetende aard nog in hem aanwezig is? Zou jij er niet juist boos over zijn? En je als Haasje onveilig voelen?

29) Fijn kneepje

   ‘Nee!’ Verbijsterd grijp ik de poot van Ramkonijn. Onze poten zijn klam van het koude zweet. Angstig voor wat we lezen in elkaars ogen, s...