donderdag 23 september 2021

26) Alwéér stof happen?

 



Ik gil. Mijn hart zwelt op, mijn ademhaling versnelt. Onregelmatig adem ik in…, en uit. Een snik ontworstelt zich uit mijn keel die zich benauwd samenknijpt. Snuifeloos* schud ik radeloos mijn kop.

Mijn schuld. Ik had met hem mee moeten gaan. Nu is hij ook dood. Zoals Moerhaas, Oom Haas en Vooi…!


‘Haas?’ Vertwijfeld pakt Moer mijn beide voorpoten in haar poten. Een trillende zucht verlaat mijn snuit, als zij mij ten einde raad aankijkt. ‘Help je alsjeblieft zoeken? Ram is al weg. Heb je één van hen onderweg gezien?’ vuurt zij haar vragen in willekeurige volgorde op mij af. Huiverend gaat wederom mijn kop heen en weer. 

Sprakeloos, dat ben ik! 

Moer rammelt mij door elkaar. Ik sluit mijn ogen, schud wild met mijn kop en hervind mijn stem.

‘Natuurlijk ga ik zoeken!’ zeg ik fermer dan ik me voel. ‘Ik heb Lamprei beloofd dat hem niets zou overkomen. Ik ga hem zoeken en stop niet tot ik hem gevonden heb!’ Ineens ben ik vol activiteit. Verwachtingsvol staren Moerkonijn en de broertjes en zusjes van Lamprei, mij met hun grote donkere kijkers aan. De eerder die dag gesproken woorden van Moerkonijn, “verwacht niet zoveel van jezelf en ons Haas. Dan wordt je alleen maar teleurgesteld. Vertrouw op de Schepper”, verban ik uit mijn gedachten. 

Deze keer zal het goed komen, daar zal ik voor zorgen!


‘Waar is Ramkonijn? Hebben jullie alle dieren al ingeschakeld? De leeuwenfamilie, de apen, slangen en schapen? Misschien zijn ze al thuis bij de schapen?’ snuif ik chaotisch hoopvol. Daar komt Ram hijgend aanhuppelen.

‘Ramlam is wel thuis, maar Lamprei is niet bij hen…’ Er ligt een gedesillusioneerde en doffe klank in zijn snuif. Moerkonijn slikt. Slikt nog een keer… De vooitjes drukken zich tegen hun Moer aan. Hun ogen staan vol met tranenwater. ‘We gaan onze zoon vinden,’ probeert Ram gedecideerd moedig. ‘De schapen waren al aan het zoeken toen ik kwam. Ramlam vertelde dat zij verstoppertje deden bij de schapenheide. Hij riep en riep, want hij kon Lamprei niet vinden en de lucht kleurde oranje… ’ De remmels gaan om hun Ram heen staan en snuiven eensgezind:

‘Wij gaan mee zoeken.’

‘Geen sprake van!’ reageert hij streng. ‘Ik heb jullie nodig om jullie Moer en zusjes te beschermen. Haas gaat met me mee.’


Allerlei angstige gedachten tuimelen door mijn hazenkop. Stamelend, ik durf het haast niet te snuiven echter…, het moet!

‘Sssslang ging ook richting de schapenheide.’ Ik kreun. Mijn tranen van verdriet veranderen in tranen van woede! 

Verkrasser met zijn verhaal! Ik herinner me de rol van Slang in het Paradijs...

‘Wat!?’ snuift Ram dreigend fluisterend. Zijn ogen boren zich in de mijne. ‘Denk je heus...?’ 

‘Ram, we moeten de vuurvliegjes om hulp vragen. Het is al bijna donker,’ snuiven de remmels. Ram knikt bevestigend naar hen.


‘Slim plan van jullie! Kom Haas, we gaan de vuurvliegjes snel halen.’
‘Haas, wijs jij ons de weg naar waar jij Slang voor het laatst zag? Het is niet te hopen dat hij zich als in het Paradijs…’ prevelt hij hem nadrukkelijk aankijkend. ‘Hij is altijd zo… Nee, ik kan het niet geloven Haas. Slang!?’ Hij grijpt met meer vertrouwen, strijdbaar en troostend de poot van zijn vrouwtje. ‘Zolang we hem nog niet gevonden hebben is er hoop. Blijf jij bij de burcht voor het geval hij terugkomt? Pas goed op jullie Moer en wees gehoorzaam,’ besluit hij zijn dringende verzoek aan zijn kroost. Moer geeft Ram een stevige omhelzing, waarna zij hem sterk aandringt te gaan.


‘Ga! Ik zal de Schepper bidden. Ga nu snel!’ Zij duwt hem bijna ruw weg en wijst naar boven. Haar snuit staat strak van de spanning, evenwel…, houdt zij zich moedig groot en drukt haar lievelingen stevig tegen zich aan, terwijl zij murmelt: ‘Mijn lieve kleine Lampje…’


Met haastige spoed begeven we ons naar de vuurvliegjes. Weinig woorden zijn genoeg om hen te overtuigen van het belang met ons mee te gaan.

‘Lamprei geeft in letterlijke zin geen licht,’ zeggen zij, ‘maar vrolijkheid des te meer. Nee, Lamprei moet gevonden worden!’ Zo gaan wij gezamenlijk op weg. Met honderdtallen vliegen ze met ons mee. Hun licht schijnt op het pad dat wij lopen. Met voortvarendheid, turend en zoekend naar een glimp van ons aller lieveling. Zo zacht als we kunnen, sluipen we door het bos. We willen de eventuele dader niet wegjagen... Bovendien geen andere dieren laten schrikken, door hen te storen in hun slaap. 

Je weet nooit hoe ze reageren… 
We lopen bijna letterlijk een slapende roedel herten tegen het lijf. Bok schrikt wakker. Helaas heeft hij Lamprei helemaal niet gezien. Ook de everzwijnen, die we een paar snuiven later ontmoeten, hebben hem niet gezien. Ze knorren een beetje agressief, omdat wij hen in hun nachtrust verstoren, en briesen:

‘In onze gemeenschap doen we elkaar geen kwaad meer. Ga slapen en zoek morgen verder! Hij haalt vast een ondeugend grapje met jullie uit.’ Verdrietig vervolgen wij onze weg. De verkrassing van Verkrasser galmt nog na in mijn hazenkop. 

Geloven deze everzwijnen dit nu echt? Na de verkrassing van vanmiddag!? 

Ik slaak een trillende zucht. Mijn hazenhart gilt om mijn kleine neefje.


Op de plek aangekomen waar ik Slang zag wegglijden, schuifelen we onze weg. Een groot aantal vuurvliegjes belichten de bomen waar de slangen zich regelmatig bevinden. Alhoewel zij ‘s nachts op jacht gaan, hebben we goede hoop Slang hier te vinden. Enkele meters van het wortelveld verwijderd, blijven een heleboel vuurvliegjes hangen en zoemen dat het een lieve lust is. We moeten snel komen want…, ze hebben Slang gevonden! Ik zucht opgelucht.


Nu vinden we Lamprei vast snel!


Slang hangt in de boom. Zijn ogen kijken donker en bedroefd, nadat hij gehoord heeft waarom Ramkonijn en ik hem zoeken.

‘Moet ik nu alwéér stof happen? Denk je nou heus Ram, dat ik jouw jongste kwaad zou doen!?’ sist hij dof verwijtend door zijn bekkorf heen…


*Woordeloos


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. Het lieve neefje van Haas is verdwenen. Haas wordt overmeesterd door verdriet en wanhoop. Het herinnert hem aan het verlies van Moerhaas, oom Haas en Vooi. Verslagenheid en machteloosheid overvallen hem. Maar daarna wil hij met alle kracht en macht die hij heeft Lamprei zoeken èn vinden, want waarin hij tekort is geschoten bij zijn Moer en Vooi en dat wil hij voorkomen bij Lamprei. Vroeger ben ik op de basisschool veel gepest. Wanneer ik het gevoel heb dat men mij weer gaat buitensluiten of iets dergelijks, dan is mijn reactie soms ook extreem. "Gewoon" omdat ik dat gevoel niet nogmaals wil ervaren. Het gebeurt zo automatisch, dat ik 't nauwelijks in de gaten heb. In overactiviteit schieten voelt prettig, zoals Haasje hierboven doet. Toch hou ik daar een náár gevoel in mijn onderbuik aan over. Ik vraag me op dit moment af hoe dat komt en trek mijn conclusie... Speelt zoiets ook in jouw leven?
  2. Erover praten helpt! Nog beter helpt het om de rust te zoeken en in Gods Woord te gaan lezen in de biddende hoop dat Zijn Geest erdoorheen spreekt tot mij, hoe ik op een betere en rustigere manier kan reageren. Maar dat geeft mij wel strijd. Want ook dit gaat niet vanzelf, omdat mijn verleden nog té vaak een rol speelt in mijn heden. Bovendien mijn aardse gerichtheid. Mijn vlees wil het zo graag winnen van de Geest! Nee, ik wil daarvoor niet de duivel de schuld geven. Ik ben het die gezondigd heeft... Hoe is dat voor jou?
  3. Een vos verliest wel zijn haren, maar nooit zijn streken. Of: eens een dief altijd een dief. Dat lijkt nu ook te spelen bij Haas. Slang heeft de mens in het paradijs bedrogen. Het angeltje van wantrouwen. Zou Slang alweer? Ook Ramkonijn krijgt twijfels. Maar deze heeft wel het berouwvolle gedrag gezien van Slang in het verleden. Bij mij werkt het eerlijk gezegd net zo. Wanneer er snoepjes of koekjes uit de kast stiekem weggenomen waren, vroeg ik twee van onze kinderen eerder dan de andere drie kinderen... Was dat terecht? En eerlijk van mij? Soms vraag ik het mezelf af. En jij? Hoe gaan jullie met zulke dingen om?
  4. Begrijpen jullie het verdriet en de verwijtende toon van Slang? Ik heb het zelf ook meegemaakt, dat ik door iemand vals beschuldigd werd. Ik kan me het gevoel van verontwaardiging nog heel goed herinneren. De ander was zó overtuigd dat ik het gedaan had, dat ik zelfs aan mezelf ging twijfelen... Herken jij dit? Wat deed jij toen?
  5. De gevoelens bang en boosheid zijn op zich niet verkeerd. Het helpt je op tijd te vluchten of actie te ondernemen. Mits je je verstand erbij gebruikt... Toch bestempelen wij deze gevoelens vaak niet als positief. Ik geloof dat de HEERE ons die gevoelens niet voor niets gegeven heeft. En jij?
  6. Haasje vertrouwt hier op zijn eigen kracht en vindingrijkheid. Moerkonijn zoekt hulp bij Ramkonijn, Haas en andere dieren, die daadwerkelijk gaan zoeken. Toch doet zij iets wat minstens net zo belangrijk is. Namelijk: bidden tot haar Schepper. Hoe heb ik gereageerd toen wij niet wisten waar onze puberende dochter zich bevond? Direct in actie? Biddend? Of beiden? Een goed overdenkend leermoment voor mij. Hoe zouden jullie reageren?

25) De Ruiter op het witte paard


 

Na het respectvolle afscheid van Verkrasser, maakt ieder dier aanstalten om naar zijn hol of nest te gaan. In mijn kop is het een enorme chaos van gedachten. Ik zie Leeuw samen met zijn gezin sloom wegtrekken. De donkere, ietwat bozige uitstraling, kan ik niet goed plaatsen met wat ik tijdens het zingen en het afscheid zag. Wild schudt hij met zijn manen. ‘Brrrr…’

Japie is weer op de rug van Ollie geklommen. Ram en Moer zwaaien.
‘Bedankt Ollie en Japie! We zien jullie morgen weer? Zelfde zonnestand?’ Een bevestigende tetter is het antwoord, en al snel verdwijnen ze uit het zicht. Slang zie ik langzaam en stilletjes wegschuifelen. Een kleine kudde schapen loopt zacht blatend het pad op, dat richting de heide gaat. Ik laat me stilletjes door Lamprei meetrekken.

‘Ramlam!’ De rust, die voor mij gespannen aanvoelt, wordt verbroken door mijn kleine neefje. ‘Spelen?’ Verlangend kijkt hij wisselend naar zijn Moer en zijn vriendje.


Moer twijfelt.

‘Toe,’ zegt Ramkonijn toegeeflijk, ‘laat Lamprei even lekker jong zijn.’

‘Ga jij mee Haas?’ vraagt Lamprei. Aarzelend schud ik vermoeid en zwijgend mijn kop.

Hoe lief ik hem ook vind? Rust! Even alleen zijn… 

Begripvol knikt Moer, die de aard van ons hazen wel kent.

‘Kom bij ons spelen, Ramlam. We brengen je voor zonsondergang naar huis.’ Beschermend legt zij haar pootjes op de schouders van haar jongste schattebout. Lamprei kijkt met verontwaardigde ogen zijn bezorgde moeder aan. Plotseling fluistert hij de woorden van Verkrasser: ‘Die krijs…, was van mij! Het oude verlangen naar vlees!’

Zuchtend legt hij zich neer bij de beslissing van zijn moeder. Echter, een ondeugend en impulsief plannetje rijpt in zijn kleine brein...


Aangekomen bij de burcht van de familie Sprong, trek ik me in het bos terug. In de verte hoor ik Lamprei en Ramlam vrolijk gillen en blaten. Lamprei-achtige onschuld… Ach…, bezat ik dat nog maar… 

Bedenk ik verdrietig.

‘Ssssssssssssssss,’ sist Slang naast mij. Als mijn ogen en oren niet zo scherp waren geweest, had ik hem niet het hoge gras in zien glijden, richting het wortelveld. Onbewust gingen ook mijn sprongen die kant op, merk ik op.

Waarom? Ach wat boeit het! 

Ik beweeg mijn kop en schouders ruw heen en weer om de onzichtbare zware last af te werpen. Het heeft geen zin... Langzaam verdwijnen de vrolijke geluiden op de achtergrond, tot zij helemaal verdwenen zijn. Pootvoets* ga ik vooruit, vol gedachten die niet blijven hangen. Enigszins angstig kijk ik om mij heen.
Als Verkrasser bijna Rat ging doden, zou Wolf dan niet…?


De koude rillingen lopen over mijn rug.

Kan ik niet beter terug? 

Ik spits mijn oren en ruik met mijn neus. 

Nee, ik ruik geen wolven. Nog even een poosje alleen!


De zon staat aan de strakblauwe hemel en geeft zijn laatste krachtige stralen over het wortelveld. De boer heeft een flinke oogst. Ongemerkt verstrijkt de tijd.

Schaduwen worden langer. Een vermoeiende dag is het geweest. Morgen komt er een nieuwe dag aan zorgen. Vandaag is bijna voorbij. 

Ik moet de veiligheid van de burcht zoeken. 

Zo constateer ik. 

Maar wacht!? Wat zie ik daar? 

Ik knijp mijn ogen samen om scherper te zien. 

Het is een prachtig wit Paard met een Ruiter! Aan de overkant van het veld… 

Er schittert iets aan zijn middel. Wat het is kan ik echter niet goed zien. Hoe het komt weet ik niet. Plotsklaps voel ik dat er rust in mijn hazenhartje komt.

Vrede…


Het wortelveld kleurt oranje van de naderende nacht. Ik spring erin en eet een worteltje. Enkele wortels neem ik mee voor de familie Sprong. Nog één keer kijk ik hoopvol naar de overkant van het veld, en zie het witte Paard met zijn Ruiter zich nèt omdraaien. Hij vertrekt van het land, richting de heuvels waar eens mijn leefomgeving was. 


Opschieten, voor de duisternis mij overvalt!


Haastig kom ik aangesprongen. ‘Haas! Haas!’ gilt Moer. ‘Heb jij Lamprei gezien!? Samen met Ramlam is hij verdwenen!’ Wanhopig kijkt Moer mij potenwringend** aan.


Nee… Niet Lamprei!!!



*Stapvoets
**Handenwringend

Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. Het respectvolle afscheid is in tegenspraak van het ietwat bozige gezicht van Leeuw. Het maakt extra Haasje verward. Het lijkt erop, dat Leeuw zich heeft laten meeslepen in de emotie van het moment. Zouden zijn emoties geregeerd hebben over zijn verstand? Laat ik mijn emoties regeren over mijn verstand? Of leer ik van mijn emoties en ga ik er verstandig mee om? Dat laatste vind ik soms heel moeilijk. Vooral als mijn emoties heel heftig zijn...
  2. Alhoewel verontwaardigd laat Lamprei zich, met zijn heerlijke jonge onschuld,  leiden door zijn Moer en Ramkonijn, wanneer Moer hem stilzwijgend helpt herinneren aan de krijs van Verkrasser... Eigenlijk vind ik het  tegenstrijdig van Moer. Ze was even daarvoor nog vol respect voor Verkrasser! Wanneer je psalm 51 vers 18 en 19 leest, hoor je David zeggen: 'Want U vindt geen vreugde in offers, anders zou ik ze brengen; in brandoffers schept U geen behagen. De offers voor God zijn een gebroken geest; een verbrijzeld en verslagen hart zult U, o God, niet verachten.' Hoe serieus nemen zij en Haasje de schuldbelijdenis van Verkrasser?(gedaan in hoofdstuk 23)
  3. En Ramkonijn tevens! Voelen zij zich dan toch onveilig? Kennen zij micha 7 vers 19 niet? Op Wie stellen zij hun vertrouwen? 
  4. Eén van mijn kinderen had snoepjes uit de kast gepikt. Eerst loog hij daarover, maar toen ik de snoeppapiertjes onder zijn matras gevonden had, kon dat niet meer. Hij beloofde het niet meer te doen. Maar toen ik weer snoepjes miste, wie vroeg ik het eerste? Júist! Je raad het al... En dan lees ook ik micha 7 vers 19. Is het dan goed van mij om zo te reageren? Ik lees psalm 51 opnieuw. Waaraan kan ik een oprechte schuldbelijdenis herkennen? Is dat voor een mens wel mogelijk? In hoeverre kan en mag ik de gesproken woorden van mensen, in dit geval mijn zoontje, vertrouwen? Of moet ik dat gewoon doen, dat vertrouwen?
  5. Hoe ga ik ermee om, wanneer mijn kind steeds weer in diezelfde zonde valt? Hoe lees ik dat in mattheüs 18 vers 21 en 22. Misschien beter om het hele hoofdstuk lezen? 

24) Verbijsterend, toch onveilig?


 

Verkrasser zwijgt en geeft de Aasbrengers het teken waarop zij gewacht hebben. Zij wenken de dieren hen te naderen. Het is stil. Onder de indruk van alles, begrijp ik niet direct wat er van mij verwacht wordt. Mijn gedachten zijn nog bij het verhaal… Lamprei verlost zich van mijn verstikkende greep. Ik schrik op uit mijn verslagen hazengemoed. Radeloos kijk ik met nietsziende ogen om mij heen. Lamprei pakt stevig mijn poot vast, alsof hij bang is dat ik hem verlaat, en trekt mij achter zijn Moer en Ram aan. Lusteloos schuifel ik poot voor poot door het gras. De ritselende bladeren irriteren aan mijn oren.


Ik gluur hoopvol naar Ram met Moer aan zijn rechterpoot. Hun ogen glinsteren van het vocht. Ze kijken elkaar aan. Ram wijst met zijn linkerpoot naar boven. Er rolt een traan over Moers wang. Huh!? Verschijnt er een hoopvolle glimlach op haar snuit? Verbaasd zie ik dat ook Ram, ondanks de droeve tijding, verwachtingsvol glimlacht.

Hoe kan dat nou?

Verbijsterd, ontgoocheld en teleurgesteld voel ik me. Ik zou zo graag hard weg springen!

Maar waarheen? En lieve kleine Lamprei?


Ik tril over mijn hele lijf. Mijn poten zweten en mijn hazenkop lijkt wel uit elkaar te ploffen. Met kurkdroge ogen kijk ik omlaag.
Die trouwhartige oogjes van mijn neefje… 

Alsof hij wil zeggen:
‘Je hoeft niet bang te zijn. Het komt allemaal goed!’ Spontaan rollen de tranen nu over mijn wangen. Bovendien voel ik boosheid opwellen en ik verlang ernaar te gillen. Daarentegen stamp ik op de grond.


Ook hier blijkt het niet veilig te zijn!

Lamprei laat mijn rechterpoot geschrokken los. Ik zie zijn grote verschrikte oogjes, word wakker uit mijn overweldigende emoties en kniel neer.

‘Het spijt me Lamprei, dat ik je bang heb gemaakt. Ach lief neefje, ik zal jou beschermen hoor. Er zal jou niets overkomen, daar zorg ik voor!’ Lamprei ontspant en lacht.

‘Oom toch! De Schepper zorgt voor ons. Ik hoef niet bang te zijn.’

‘En zo is het,’ hoor ik de zware stem van Ram, die ongemerkt naast mij is komen staan. Hij legt zijn poot op mijn schouder. ‘Hij is ook nu bij ons, en heeft Verkrasser behoed om Rat op te eten. Bovendien gaf Hij wijsheid de bek- en snavel-korven te gaan gebruiken. Met elkaar zullen we in liefde en veiligheid samenleven, Haas.’ Instemmend gegrom, getjilp, gekwetter, gesis en gesnavel hoor ik om mij heen. Alle dieren, Verkrasser en zijn dienstkruiers inbegrepen, pakken elkaars poot of vleugel vast. Het mooiste gezang dat ik ooit gehoord heb, stijgt omhoog:


‘Hij die bescherming bij de Schepper zoekt, 

is veilig en wordt niet vervloekt…

Zelfs niet in de donkerste nacht,

als hij zijn hulp van de Schepper verwacht! 

Want de Schepper is de hoogste Koning,
beschaduwt ons in Zijn woning...

Die Schepper kunnen wij vertrouwen, 

op Hem kunnen wij ons leven bouwen!

Want Die Schepper is net zo goed als groot, 

onze burcht en toevlucht in de nood!’


Ongelovig staar ik allen aan. 

Veilig...? De ogen van familie Sprong, Slang, Leeuw, Japie, Ollie, Ramlam, Aasbrenger, Verkrasser, Wolf? Ach..., te veel om op te noemen! Ze lijken allemaal vertrouwen uit te stralen… 

Opbeurend geeft Ram een schouderklopje. Iedereen gaat terug in de rij. Moer fluistert zachtjes in mijn oor: 

‘Verwacht niet zoveel van jezelf en ons Haas. Dan wordt je in jezelf en ons teleurgesteld. Vertrouw op de Schepper!’ Ik begrijp er niets van, maar ben danig onder de indruk van deze gemeenschap van dieren. Lamprei pakt mijn poot weer vast en langzaam naderen we Aasbrenger, die ons een passende bekkorf geeft.


‘Ggrhmpf,’ er komt een schrapend geluid uit de snavel van Verkrasser. Teruggekeerd naar onze zitplaatsen, zie ik allemaal snuiten en kopjes met hernieuwd vertrouwen naar Verkrasser staren, verlangend naar advies en een oplossing van ons probleem. ‘Opnieuw gaan we groenten en kruiden zoeken. Denk daarbij ook aan paardenbloem, weegbree, klaver, witte dovenetel, bieslook, munt, basilicum en peterselie. Help elkaar. Wees open. Vertel elkaar van je strijd, angst en pijn. Het zal niet altijd meevallen, maar alleen op deze wijze kunnen we elkaar helpen! Ik ga op onderzoek uit bij de mensen.’ Hij knikt naar de dienstkruiers, die het sein begrijpen. Verkrasser stijgt op en zij volgen hun leider. Inmiddels ben ik een klein beetje gewend aan



het imposante ritueel. Hij vliegt met de zwart-witte v-vorm zeven keer rond de weide. Daarna voegen de Aasbrengers en Vredepijlers zich bij ons. Tot mijn verrassing zwaaien niet alleen deze voorname vogels hem uit. Nee, álle vregioleden zwaaien respectvol met hun poot of vleugel.


Hoe kan het? Hij was zo goed als in de fout gegaan en toch…, hebben de dieren meer respect voor hem! 


Niet begrijpend schud ik met ontzag mijn kop, en grijp naar mijn opgeblazen buik. 

Denken ze nu echt dat deze dieren, hun ware aard kunnen verloochenen? Denken ze nu echt dat we hier in Vregio veilig zijn? Als zelfs Verkrasser bijna de… 

Ik dwing mezelf niet verder te denken!


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. Haasje had Verkrasser op een voetstuk gezet. Maar zelfs Verkrasser worstelt met zijn neiging tot vlees eten! Hoe nu verder? Ontgoocheld staart hij naar Verkrasser en de dieren om zich heen. Hoe kan Haasje zich óóit nog veilig voelen??? Ook ik heb weleens iemand op een voetstuk gezet. In een enkel geval zelfs zo hoog, dat de val dramatisch was en veel pijn deed in onze relatie. Het vertrouwen leek toen helemaal weg. Heb jij dat soms ook meegemaakt? Hoe ging jij daarmee om? Terwijl ik hierover nadenk moet ik ineens denken aan het verhaal van de overspelige vrouw in Johannes 8 vers 1 tot en met 11. En tevens wat er verder staat in dit hoofdstuk...
  2. En de persoon die van zijn voetstuk was gevallen? Hoe ging deze ermee om? Of ben jijzelf weleens van iemands voetstuk gevallen? Hoe heb je dat ervaren? En hoe ben jij daarmee omgegaan?
  3. Waren de verwachtingen die er waren  terecht, in bovenstaande vragen?
  4. Hoe vind jij dat Haasje er in deze situatie mee omgaat? En Verkrasser? En de dieren om hen heen? Nogmaals lees ik Romeinen 8. Herkenbaar, wanneer ik naar mijn gedachten hierboven kijk. Waar kan ik hier troost uit halen? En moed en vertrouwen? En jij? Put jij daar moed, troost en kracht uit?
  5. Kan jij dat respect begrijpen dat de dieren geven aan Verkrasser? Juist nu hij zo heeft laten zien, dat zijn vleesetende aard nog in hem aanwezig is? Zou jij er niet juist boos over zijn? En je als Haasje onveilig voelen?

23) Schuld


Geschrokken kijk ik in Verkrassers ogen. Mijn poten grijpen naar mijn buik. Iemand pakt mijn poot.

Het is Lamprei… 

Hij laat Moerkonijn los en slaat zijn beide pootjes om mij heen. Over zijn kopje kijk ik kort naar zijn Moer en Ram.
Poot in Poot… 

Ik slik. Hun ogen staan welwillend en hun oren gespitst. Alsof ze zeggen:

Toe Verkrasser..., zeg het maar!


Verder glijden mijn kijkers over de luisterende menigte. Het is stil. Ik hoor enkel wat blaadjes ritselen door de zacht ruisende wind. Iedereen wacht blijkbaar rustig af, tot onze wijze leider zichzelf weer de baas is. Mijn snuitje is droog en ik slik de zoveelste brok in mijn keel moeizaam weg.


‘Hmb ghum…’ Verkrasser schraapt zijn keel en gaat verder met zijn verhaal:

‘Lieve Vregiovrienden. De Vregioraad is zojuist met jullie nood naar mij toegekomen. Zij hoopten dat ik advies kon geven,’ zijn snavel stokt even. Schor vervolgt hij:
‘Helaas moet ik erkennen dat ook ik,’ hij zwijgt een klein moment met een afgetobde blik, ‘hierover niet de volledige kennis bezit…’


Zou zelfs Verkrasser het niet meer weten...? Nee toch!?


‘Ik ben ontzettend trots op jullie! Met zoveel inzet is eten ingezameld en gekookt. Nee, de meesten van jullie vonden het niet erg lekker, heb ik begrepen.’ Daarbij kijkt hij meelevend familie Leeuw aan. ‘De wil is er om naar onze Schepper te luisteren. Ik heb jullie een opdracht gegeven die tegen onze natuur ingaat. Het niet eten van vlees... Hoe moeilijk is dat!’ Hij zwijgt nogmaals. Daarbij slaat hij ons gade, en erkent eerlijk met een droevige oogopslag: ‘En ik kan dat weten…’


‘Gisteren was ik mijn dagelijkse ronde aan het vliegen over de velden. Ik zag een rat zag tussen het riet aan de rand van een slootje. Tot mijn schaamte moet ik zeggen dat mijn snavel droop van ‘t speeksel. En voor ik wist wat ik deed? Schoot ik geruisloos als een pijl naar beneden. Mijn klauwen waren gereed om het arme dier te grijpen…’ Een trillende zucht verlaat de keel van Verkrasser.


Ik hou mijn adem in. Ondanks dat de zon met zijn warme stralen op mijn vacht schijnt, trekt de kou door mijn lijfje. Ik word me zelfs onbewust van het geluid van de ritselende blaadjes. Lamprei kruipt dichter tegen mij aan, en ik schrik op:

Lieve Lamprei… 

Mijn pootje streelt gedachteloos zijn kopje, ondertussen probeer ik mijn aandacht te focussen op Verkrasser, die verder snavelt:

‘In die ene seconde zag ik in de wijd opengesperde ogen van Rat, een vreselijk monster weerspiegeld. Feloranje ogen, met klauwen uitgespreid om datzelfde dier te grijpen… Een rauwe krijs! Ontdaan zweefde ik over het trillende beestje heen.’


‘Die krijs…, was van mij! Het oude verlangen naar vlees!’ Hoor ik hem bevend snavelen. ‘Bijna…, was ik teruggegaan "naar de vleespotten van Egypte". Zoals de Israëlieten klagend wilden, omdat de reis naar het beloofde land hen te zwaar was.* Teruggekomen op mijn rots zag ik nog steeds die doodsbange ogen van Rat.’ Verkrasser rilt als hij triest en schuldbewust in de verte staart. ‘Ja…, nu nog. Er moeten maatregelen genomen worden, besloot ik. Dít niet meer!’


‘Nee…, het is nu nog geen paradijs op aarde,’ klinkt zijn gesmoorde stem. Ik blijf worstelen met mijn honger naar vlees… Jullie ook?’ Hij kijkt ons allen aan en buigt zijn grote kop met terneergeslagen ogen.



‘Maar…,’ krast hij ineens fel met opgeheven kop, ‘eens zijn wij dit te boven. Na de terugkomst van het Mensenkind. Tot die tijd zal ik deze snavelkorf dragen, ter bescherming van alle dieren die ik begeer te eten. De Aasbrengers geven jullie vandaag een snavel- of bek-korf. Geen enkel dier uitgezonderd. Eensgezind dragen we die, opdat we ons aan onze belofte houden. Bovendien onderzoeken wij, hoe we het eten smakelijker kunnen maken. Alleen sámen kunnen we dit overwinnen!’ Ik hou Lamprei tegen mijn opgeblazen buik aangedrukt. Mijn poten stijf om hem heen geslagen. Een warme traan belandt op zijn snoezige koppie… 



*Exodus 16 - HSV


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. Heb jij weleens aan anderen beloofd dat je iets nooit meer zou doen? Mijn ouders hadden een kast waar alle snoepjes en drinken in stond. Stiekem pakte ik er regelmatig snoepjes uit. Mijn moeder had hier een simpele oplossing voor. Eén keer per week deed zij boodschappen en dan kocht zij één ponds pak vencodrop. We mochten pakken wanneer we wilden, maar..., op was op. En dat betekende meestal dat al voordat zij opnieuw boodschappen ging doen, de drop op was. Helaas hadden mijn broer en zussen dus te lijden onder mijn (of was het elkaars?) lust voor drop... Hoe vind jij die oplossing? Verkrasser had beloofd geen dieren meer te doden en te eten. Bijna ging hij in de fout! Geschrokken van zichzelf maakte hij een snavelkorf beseffend dat hij zichzelf moest beschermen voor de verleiding... Ook alle andere dieren moesten een snavel- of bek-korf dragen. Waarom zouden we anderen zulke 'wetten' voorschrijven? Moeten we lijden onder elkaars zwakten?
  2. Heb jij ook zwakke plekken? Hoe help jij jezelf? Of hoe laat je je helpen?
  3. Vind jij het slim dat Verkrasser álle dieren verplicht een snavelkorf te dragen? Waarom zouden we onszelf naast de tien geboden nog andere regels opleggen?
  4. Ik kan me voorstellen dat Haasje, volledig teleurgesteld, afscheid zou nemen van zijn nieuwe familie/vrienden... Terug naar het leven dat voor hem vertrouwd was, al was het niet fijn. Ik lees exodus 16. Jezus volgen en mij dus houden aan Gods geboden, wil ik graag vanwege wat Jezus voor mij heeft gedaan. En toch... Soms lijkt het leven dat ik voorheen leefde zó aantrekkelijk/gemakkelijk, dat ik er bijna naar terug zou gaan... Heb jij daar ook last van? Hoe strijd jij daartegen?
  5. Verkrasser schrok van zichzelf. Voor hij het zich realiseerde, volgde hij zijn vleesetende natuur. Schuldig moet hij dit erkennen aan de Vregioleden... 'Eigen schuld plaagt de mens het meest,' zei mijn moeder vaak. Speelt dit nu ook bij Verkrasser? De natuurlijke neiging om mezelf centraal te stellen in plaats van God en Zijn Woord, is mijn dagelijkse worsteling. Voor ik het weet is het alweer zover en dan schrik ik van mezelf... Waarom niet meer aan de ander en voor alles: aan dé Ander gedacht? Wat herken ik veel in psalm 51, waarin David boete doet over zijn zonde met Bathseba en tevens wanhopig genade zoekt bij God. Hoe nu verder? Hoe hou ik dat vol? Of verwacht ik het teveel van mezelf? Ik lees romeinen 8. Welke antwoorden vinden we in beide schriftgedeelten?


22) Een snavelkorf



Eén voor één schuift de rij op, en wandelen de dieren terug naar hun vertrouwde plekje op de weide. Ik zie de wolven een grote hap nemen en probeer hun uitdrukkingsloze snuiten af te lezen. Van Leeuw en zijn Leeuwin is het snel duidelijk. Ze kotsen het met afschuw uit. De welpjes proberen het niet eens... Slang lijkt het ook niet erg lekker te vinden, maar…, hij eet het wel met lange giftanden op. Ook Beer en Berin.
‘Pffffffff…,’ zucht ik. Met lede ogen zie ik het allemaal aan, en heb het gevoel alsof er een zware steen, via mijn snuitje langs mijn slokdarm, in mijn buik valt…


‘Snifff…’


De Aasbrengers en Vredepijlers snavelen samen. Hun kraalogen staan dof. Eén van de Vredepijlers vliegt op. Gaat op de boomstronk staan en neemt het woord:

‘Lieve Vregioleden*. Ik als Voorvlieger**  van de Vregioraad***, moet constateren dat wij over het resultaat zeer teleurgesteld zijn. Jullie hebben allemaal prima inzet getoond, maar…, zoals wij zien en de Aasbrengers geproefd hebben, blijkt het minder makkelijk dan gedacht…’ Vredepijler zucht diep. ‘Ik heb de taak om samen met de andere Vredepijlers naar Verkrasser te gaan. We gaan overleggen en wijze raad vragen aan Verkrasser,’ snavelt hij met zijn lichte maar warme stem. Ook de Aasbrengers gaan mee vanwege hun uitvoerende taak in Vregio. Houdt moed. Volhardt in deze heilige opdracht van Verkrasser. Nee..., Ik moet zeggen: deze heilige opdracht van onze Schepper! Wij gaan nu direct op weg en hopen zo spoedig mogelijk terug te keren. Veel vrede wens ik jullie toe.’ Samen met de vijf andere Vredepijlers en zes Aasbrengers stijgt hij op. Haast is tenslotte geboden!



'Grrrrommmm...' Hoor ik naast me op Verkrassersweide. Leeuw laat zijn grote witte tanden zien. 'Dat gaat me wat worden,' brult hij. Wolf sust echter:

‘Kom kom Leeuw. Volhouden!’

‘Grmpffff…,’ is de enigszins honende reactie, waarna hij met zijn Leeuwin en welpen, loom protesterend in het gras gaat liggen. De dieren op de weide zijn nu in stilzwijgen gehuld. Ik kijk naar Moerkonijn. Ze veegt een traan weg, geeft Lamprei een knuffel en zoekt met haar poot, de poot van Ramkonijn. Hij geeft een kneepje in haar poot, laat haar los, springt op de boomstam en roept ons allemaal motiverend toe:

‘Kom, flinke Vregioleden. We laten de moed niet zakken, toch!? We gaan opnieuw eten zoeken. Wij hebben nog geen paddenstoelen, kruiden en aardappelen verzameld. Alleen groente. En jullie?’ Er wordt instemmend mopperend geknikt. ‘Als de zon boven die boomtop staat,’ Ram wijst naar een grote eikenboom op het zuiden, ‘moeten we terug zijn op de weide. Op dit tijdstip zal de volledige Vregioraad terug zijn. Wij gaan aan de slag. Kom Moer en kinderen. Haas, ga jij ook mee?’


Leeuw blijft echter met zijn gezin lui liggen. Wel staan alle wolven traag op om het voorbeeld van familie Sprong te volgen. Slang schuifelt mee. Ook Ollie met Japie op zijn rug, terwijl de laatstgenoemde roept:

‘Wij gaan samen bananen en noten verzamelen!’ Behulpzaam knikt hij vriendelijk naar Ram.


Een paar zonnestanden verder verzamelen we ons opnieuw op de Verkrassersweide. Er valt een donkere schaduw overheen. Ik kijk omhoog en zie Verkrasser tezamen met zijn zes Vredepijlers en Aasbrengers boven de boomtoppen verschijnen. De twaalf dienstkruiers hebben iets in hun klauwen.
Wat zou het zijn? Vraag ik me stilletjes af. Maar ik moet geduld hebben. Want evenals de eerste keer dat ik hen ontmoette, vliegt het hele gezelschap zeven rondjes om ‘t veld heen. Vervolgens landt Verkrasser op de boomstam. Wederom vormen zijn trouwe helpers een ster om hem heen.
Het blijft een indrukwekkend gezicht! Huh!? Wat zie ik nu? Heeft Verkrasser iets om zijn snavel?


Met zijn vleugels haalt hij het met een vermoeid gebaar los. Zijn donkere warme stem klinkt triest:

‘Lieve, lieve Vregioleden,’ zijn vleugels hangen slap naar beneden, ‘ik moet jullie schuld bekennen. Deze snavelkorf****’, hij houdt
het losgehaalde ding omhoog, ‘had ik niet om.’ Met zijn andere vleugel veegt hij beschaamd een traan, die uit zijn feloranje ogen rolt, weg.


*De dieren die zich aangesloten hebben bij Vregio

**Voorzitter van de dienstkruiers

***De dienstkruiers en de voorzitter samen als dienend bestuur voor Vregio

****Muilkorf


Volgende hoofdstuk Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. Met zoveel goede moed zijn de 'Vregioleden' aan hun nieuwe dieet begonnen. Zeer teleurgesteld gaan de dienstkruiers hun voorganger halen. Haasje vindt het erg moeilijk om deze teleurstelling te verwerken. Zou het hen wel lukken? Hoe is dat voor jou en mij in ons leven? Ik weet dat ik een zondaar ben. Maar ook dat ik gered ben door het bloed van Christus... Wat is mijn doel eigenlijk in dit leven?
  2. Verschillende reacties komen er op deze teleurstelling. Leeuw lijkt het bijna te willen opgeven. Wolf wil nog doorgaan. Ramkonijn neemt echter het voortouw. Volharding, dáár komt het op aan, zegt hij... Hoe hou ik het volgen van Jezus vol? Wat leren we hierover in fllipenzen 3 voor ons persoonlijke leven?
  3. Hoe ga jij om met heftige teleurstellingen? Waar zoek jij hulp? Hoe verwacht jij dat jouw probleem opgelost wordt? Bij wie zoek jij hulp? Hier verwacht de dierengemeenschap dat Verkrasser wel genoeg wijsheid zal hebben om de problemen op te lossen wat betreft het eten. Zou dat terecht zijn?
  4. Wat lees je in psalm 25 en 42. Wat bemoedigt jou in deze psalmen?


29) Fijn kneepje

   ‘Nee!’ Verbijsterd grijp ik de poot van Ramkonijn. Onze poten zijn klam van het koude zweet. Angstig voor wat we lezen in elkaars ogen, s...