donderdag 2 september 2021

16) Haasje vertelt


Mijn hazenhartje klopt in een versneld ritme en mijn keel voelt droog aan. Ik kuch en begin te vertellen.

‘Twee dagreizen ver, achter die heuvels daarginds,’ ik wijs met mijn linkerpoot in de juiste richting, ‘kom ik vandaan. Ik stam uit een rijk hazengeslacht. Mijn ouders waren namelijk zeer vruchtbaar. Helaas…,’ ik zwijg even om nogmaals een brok in mijn keel weg te slikken, ‘mmmmoest ik op de llllleeftijd van drie wwwwweken al op eigen poten staan…’ Wederom val ik stil. 

Flink wezen Haas, niet stotteren! Zijn mijn vermanende gedachten. Met nieuwe moed herpak ik mijn verhaal:

‘In het loofbos waar wij woonden liepen mannen rond met een lange stok. Na een geweldige knal viel er een ree of vos levenloos neer. Ik heb dat werkelijk zien gebeuren! De vos vond ik niet zo erg, want die zat ons regelmatig achterna en dan moest ik bij mijn Remmel en Moerhaas in ‘t hol schuilen… Tjonge..., wat was ik op zo’n moment bang! Brrrrr..., ik ril nog bij die gedachte! Ik voel nog de beschermende poten van mijn Moerhaas om mij heen… En de ree? Dat prachtige dier met die mooie, grote, bruine ogen…?’


‘Deze mensen met die lawaaistok vielen nauwelijks op, doordat de kleur van hun kleding bijna gelijk was aan de kleuren van onze omgeving. Daarom leerde Moerhaas mij goed mijn oren en neus te gebruiken. En eens? Eens ben ik erg ondeugend geweest en heb ik niet goed geluisterd. Remmel waarschuwde regelmatig. Hij vond dat ik veel te veel op zijn broer leek.’ Ik veeg ruw de irritant gewillige tranen van mijn wangen, en vertel verder.


‘Nou? Ik heb het geweten... Daar kreeg ik een draai om mijn oren!’ Met mijn poot aai ik even over mijn oor. Het is alsof ik de pijn opnieuw voel, van die liefdevol bedoelde poot. Want ja..., de gevolgen van de volgende keer waren zeer groot! Een snik welt op uit mijn dik geworden keel. Mijn ogen vullen zich nogmaals met water en ik voel een traan over mijn wang rollen. En al snel volgt er nog één... En nog één...


Met een poot pak ik het voor mij kostbare paars-wit gestipte stofje en veeg daarmee het vocht weg. Ik schraap mijn keel weer, dankbaar dat de beide dienstkruiers zo geduldig wachten en mij niet opjagen verder te gaan.

‘De tweede keer, op de leeftijd van drie weken oud, was ik heerlijk aan het genieten van de paardenbloemen in het grasveld, samen met familie.’


‘Plotseling...!’



‘Iedereen vluchtte het bos in, maar ik!? Ik merkte niets… Ik was nog steeds aan het genieten van dat heerlijke eten. En mijn Moerhaas? Die merkte dat ik niet meekwam met mijn broer, twee zusjes en Remmel. Zij is naar mij toe gesprongen. Luid gillend dat ik moest vluchten… Ja..., en tttoen had ik het pppas in de ggggaten… De nnnnnáre knal kkkkwam…’ Ik slik moeizaam en vervolg:

‘Oorverdovend! Iiik stond vvverstijfd in ‘t gggras. Daar lag mmijn…, Mmmoerhhhaas… Rode vvvloeistof kwam uit haar kkkop en ze lag dddoodstil…’ Nogmaals welt er een snik uit mijn snuit. Schor vertel ik moedig verder:

‘Mijn broer en zusjes gilden vanaf de bosrand. Remmel gilde er woest bovenuit! Ik realiseerde me dat ik snel weg moest wezen om dit te overleven!’ Met diepbedroefde stem vervolg ik:

‘Mijn zusjes en broer waren vreselijk boos op mij. Woedend verweet mijn Remmel mij dat ik niets geleerd had van het slechte voorbeeld van zijn broer! Mijn oom was ontzettend eigenwijs en hunkerde ernaar meer te ontdekken van de wereld. Moest daarbij een weg van die mensen oversteken… Hij heeft het niet overleefd, want hij kwam onder de wielen van zo’n ijzeren gevaarte van de mens. Hij was niet alert genoeg geweest, net als ik… Remmel heeft me daarop het leger uitgejaagd. En..., ik begrijp het! Het was mijn schuld dat die vreselijke man, Moerhaas, zijn vrouwtje, neergeknald heeft, want ik had nnniet goed geluisterd en gggeroken…! Ik werd eenzaam, leefde dichtbij mijn familie. Zij wilden me niet meer zien… Gelukkig kwam ik een lief hazinnetje tegen. Ze was prachtig! Haar naam was Vooi. Deze mooie paars-wit gestipte lint had zij om haar oren gestrikt.’ Ik open mijn poot en laat het vochtige reststukje van het gescheurde lint zien, ondertussen dalen mijn rijkelijk vloeiende tranen neer op het zachte mos…


Bewogen hebben Aasbrenger en Vredepijler geluisterd en kijken naar mijn geopende poot. Vragend kijken ze mij aan, wel aanvoelend dat er nog meer leed gaat komen… Schor vertel ik verder:

‘Ik heb om mijn prachtige Vooi gevochten… En...? Gewonnen! We waren beiden ongeveer zes volle manen oud. Samen maakten we een leger. Helaas was ons geluk van korte duur…,’ snik ik. ’Mijn wijfje was drachtig van onze jongen toen, toen…’ Ik dwing mezelf verder te gaan en begin opnieuw. ‘We hadden al nachten achtereen het huilen van wolven gehoord. Ongevoelig echter, voor het naderende gevaar… Gericht op onze eerstkomende worp jongen, waren onze hazenhartjes met blijdschap overspoeld. Toen we in het open grasveld in het bos naar eten aan het zoeken waren, zag

ik een wolf aan de rand van het bos met zijn felle ogen naar ons loeren. Ditmaal had ik het gelukkig wel geroken! Niet gehoord echter, want ze kunnen zachtjes doen hoor! Waarschuwend gaf ik mijn vrouwtje een signaal. Ze keek me met haar mooie ogen, vol liefde aan. En ddddat is de llllaatste keer dat ik hhhhaar gezien heb,’ stotter en snotter ik met een waterval aan tranen. Het gescheurde lint houd ik in mijn gebalde poot voor mijn snuitje, om het niet uit te gillen van verdriet.


‘We vluchtten weg! De wolven waren ineens dichtbij en overal. Een hele roedel!’ klinkt het dof vanachter mijn poot. ‘Ik was snel genoeg... Mijn vrouwtje met haar buik vol met onze jongen was niet zo vlug… De vvvvolgende morgen ben ik gaan kijken op het grasveld. In de hoop mijn vrouwtje te kunnen vinden. De wolven waren inmiddels vertrokken.’ Voor mijn poten vormt zich een zee van zout tranenwater… ‘Het enige wat ik terugvond, was dit gescheurde stukje stof van haar strik. Dat was voor mij de reden te vertrekken van de plek waar ik ben opgegroeid. En nooit, nóóit meer wil ik daar naar terug…!’ Gebroken van zoveel intens verdriet zwijg ik nu. Het vertellen van mijn verhaal heeft mij al mijn energie gekost. Niets is er meer over.

Leeg…
Doodmoe leun ik met gesloten ogen, tegen de boomstam. Een paar vleugels worden om me heen geslagen. Nog meer tranenwater belandt op mijn harige buikje. Ditmaal komt het echter uit de kraalogen van Aasbrenger, die mij vol medelijden troost. 



Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk



Hersenspinsels:

  1. En dan ontkomt Haasje er niet aan zijn traumatische verleden te vertellen. Durf jij hele verdrietige gebeurtenissen uit jouw leven te delen met anderen? 
  2. Wanneer het de schuld van anderen is, is het wat minder moeilijk, dan als het mijn eigen schuld is. Zo ervaar ik het althans. Hoe is dat voor jou? 
  3. Met dat je de dingen hardop zegt of op papier schrijft worden de gebeurtenissen/trauma's een realiteit. Je beleeft het als het ware opnieuw. Daar heb je veel moed voor nodig èn iemand die je durft/kan vertrouwen. Met name als je bijvoorbeeld veel gepest bent, of wanneer je geen veilige thuissituatie had. Hoe kan jij jezelf helpen om deze dingen te delen? Wie kan jou daarbij helpen?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

29) Fijn kneepje

   ‘Nee!’ Verbijsterd grijp ik de poot van Ramkonijn. Onze poten zijn klam van het koude zweet. Angstig voor wat we lezen in elkaars ogen, s...