vrijdag 25 februari 2022

35) Poetor


Geschrokken kijkt Raarschaap met grote ogen naar mij, zijn belager. Nog geen snuif later rolt hij gewillig op zijn rug, trekt zijn poten tegen zijn grote lijf en jankt zachtjes. Woest stomp ik met voor mij ongekende kracht, in de kwetsbare buik van dit schuldige dier.


‘Hou op! Hou op! Dat is mijn oom!’ hoor ik welperlijk* luid keffen. Raarschaap reageert echter verbazingwekkend verdraagzaam op erbarmelijke keftoon:

‘Nee Drentel. Ik heb het verdiend.’ Mijn vloed van tranen droogt onmiddellijk op. Uitgeput leg ik mijn kopje met gesloten ogen op zijn beurse buik neer. Geen blad hoor ik ritselen en geen takje kraken.


‘Kom. Sta op Haas. Wat een verdriet! Je hebt ons laten schrikken.’ Ramkonijn helpt mij liefdevol op mijn achterpoten. Een klein klam konijnenpootje pakt mijn linkerpoot.

Warme troost vloeit er door mij heen en blust een béétje van het brandende gemis naar Vooi en Moerhaas. Ik hunker, met dat pijnlijke gevoel van een weten tekort geschoten te hebben, naar Remmel, mijn broertje en zusjes.


Zouden zij nog leven? Missen zij mij wel?


Ramkonijn… Wat is hij lief en vergevingsgezind. Moertje die smachtend uitkijkt naar de thuiskomst van haar ondeugende Lamprei. Verlangt mijn hazenfamilie nog wel naar mijn terugkeer? Zoals ik daar ook naar verlang?

Deze gedachten schieten als kogels diep door mijn hazenkop en hartje… Stotend haal ik adem en knijp het pootje van mijn neefje nog steviger vast. Ik begin te beven en spontaan te klappertanden. IJzige kou doortrekt mijn lijf… Dichter drukt Lamprei zich tegen mij aan, zijn waterige oogjes eerst naar mij opgericht, drukt hij nu tegen mijn vacht.


Ramkonijn geeft mij een opbeurend zacht kneepje in mijn schouder. Zijn ogen staan meelevend.

‘Woorden schieten tekort…’ Uit deze door hem gesproken woorden proef ik levenswijsheid.  Een melancholische glimlach vliegt er over mijn snuit, door de gedachte aan Moerhaas, die altijd zei:

“Als je geen woorden kunt vinden om te zeggen wat je bedoelt? …zijn woorden vaak overbodig. Het gaat erom wat je van binnen voelt…”

Het vachtcontact met Lamprei en het woordeloze meeleven verwarmen mijn hart.


‘Dank jullie wel voor de liefde die ik van jullie ontvang. Het verzacht het gemis.’
‘Ik vind jou anders niets lief!’ huilt Drentel opstandig.

‘Ho ho, neefje… Haas heeft helemaal gelijk dat hij zo laaiend boos is,’ zijn ogen staan treurig en schuldbewust. ‘Ik durf je haast niet om vergeving te vragen. Het voelt te gemakkelijk. Het was mijn schuld dat jouw lieve Vooi… Wat kan ik doen? Er is niets…, waarmee ik het goed kan maken…,’ zijn blaf breekt. Mijn laatste restje boosheid vloeit weg. Tegen zoveel boetvaardigheid kan ik niet op. Zijn rug staat bol, zijn staart hangt tussen zijn poten en zijn oren staan plat. Ik word er stil van en kijk vermoeid om mij heen. Iedereen staart naar ons vijven. De vuurvliegjes verspreiden een kring van licht over ons heen. Afgemat houd ik me met de moed der wanhoop, op mijn bijna krachteloze achterpoten staande.


‘Vooi,’ fluister ik verdoofd. Mijn zacht wollige neefje. Zijn warme lijfje. Automatisch sla ik mijn voorpoten om Lamprei heen. Mijn hazenkop rust op zijn kleine kopje. De troostende ogen van Ramkonijn kijken in de mijne. Alle dieren staan bewegingsloos en ontroerd. Ik ervaar liefde, warmte en medeleven van hen allen in…, hun zwijgzaamheid.

Schepperszoon, de schapen, Slang, Vredepijler, Aasbrenger, Raarschaap en ja… Zelfs van Drentel, die met vragende ogen naar zijn oom opkijkt.


Ach Vooi, wat mis ik jou… 


Ik sluit voor een paar snuiven mijn ogen en denk terug aan mijn gesprek met Vredepijler en Aasbrenger. 

Moerhaas… Mede door mij! Lieve Vooi… Ik heb haar alleen gelaten bij de hongerige wolven! 

Met een flits besef ik:

Raarschaap was zojuist moediger dan ik dat ooit geweest ben… Door hem is Lamprei gered! Waar zouden de andere geredde dieren zijn? Ik vraag het Lamprei.


‘Zij wilden snel naar hun familie terug, voordat de wolven terugkwamen,’ is het begrijpelijke antwoord. Geleidelijk voel ik de krachten in mijn achterpoten terugkeren, mezelf bezorgd realiserend dat Broer het bos opnieuw is ingegaan om…

‘Brrrrrrr.’ 

Hun eigen keuze… Maar…, zijn broertje staat hier tegenover mij! Bedachtzaam vol emotie spreek ik, aanvankelijk nog aarzelend:

‘Mijn verdriet om Vooi, die mijn pulsterlingen bij zich droeg, is groot. Het doet mij goed om te zien hoeveel gewetenswroeging jij hebt over jouw aandeel in haar dood.’ Ik slik en met meer vertrouwen en rust vervolg ik: ‘Jij hebt jouw leven veranderd. Bent tegen jouw eigen Broer opgestaan en je hebt Lamprei gered! Alhoewel die lege plek in mijn hazenleven blijft, kán ik niet anders dan jou vergeven. Jouw naam Raarschaap doet jou geen recht. Het is gemeen. Vanaf nu noem ik jou Poetor, in plaats van Raarschaap. Deze naam past goed bij jou, en ben jij helemaal waard. Want Poetor is een samentrekking van “poenitens salvator”. En dat betekent boetvaardige redder.’ Zodra ik deze laatste woorden uitspreek, ervaar ik een enorme rust en vrede mijn hazenlijf doorstromen. Mijn buikje tintelt van warme blijdschap en een langgerekte vredige zucht ontsnapt aan mijn snuitje.



‘Dddit heb ik niet verdiend,’ schudt de toegesprokene aangedaan zijn kop. ‘Het is Slang die mij overtuigde mee terug te gaan, om in Vregio te blijven wonen en vrede te stichten, vanwege de wil van de Schepper. Hem moet je bedanken. En..., de Zoon van de Schepper,’ voegt hij er beschroomd aan toe, met zijn ogen als laatste eerbiedig gericht op Schepperszoon. 

‘Juist wel, Poetor!’ Nogmaals glijdt zijn naam over mijn hazenlippen. Ik proef een onbeschrijflijke vreugde, waarna ik hartstochtelijk vervolg:

‘Jij hebt het juist wel verdiend, want je bent gehoorzaam geweest! Het ultieme bewijs van jouw liefde...’ Met respect buigt de berouwvolle wolf zijn kop. Een zachte en liefdevolle glans omstraalt hem. Er heerst vregioschap**, voor de hut waar Lamprei en de andere dieren de afgelopen nacht gevangenzaten. En de Zoon van de Schepper schittert luisterrijk…


*Kinderlijk

**Het heersen van veel vrede met alle dieren


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. De reactie van Raarschaap... Is het niet bijzonder? Hij draagt gewillig de gevolgen van zijn eigen daden... Zou ik hiertoe bereid zijn? En jij? Hoe verschillend reageerden de twee moordenaars/misdadigers aan het kruis in Lukas 23 vers 39 tot en met 43. En hoe reageerde de Heer Jezus op de schuldbelijdenis en vraag om genade van één van beide?
  2. Raarschaap is zich terdege bewust van zijn verkeerde gedrag. Aan het feit dat hij zijn 'straf', door Haasje gegeven, lijdzaam ondergaat laat zien hoe berouwvol hij is. Hoeveel begrip hij heeft voor de pijn van Haasje van het gemis van zijn lieve Vooi. Júist dit gedrag blust de woede van Haasje. Voor mij is dit wel herkenbaar. Woorden, zoals sorry, zijn heel gemakkelijk gezegd. Het gedrag erbij en erna, laat echter zien hoeveel berouw er werkelijk is! Mijn bereidheid te vergeven kan dan wel aanwezig zijn, maar wanneer dat berouwvolle gedrag er niet of nauwelijks is, vind ik het heel moeilijk daadwerkelijk te vergeven. Hoe is dat voor jou?
  3. Raarschaap liet zich gewillig straffen door Haasje, die hij veel pijn en verdriet heeft bezorgd... David werd verleidt en aangezet door de satan tot de zonde van de Volkstelling beschreven in 1Kronieken 21. Toen God Israël trof, besefte David dat dit slecht was in de ogen van God. De HEERE gaf hem de keuze in drie straffen, en David koos om gestraft te worden door de hand van de HEERE, niet door mensen. Hijzelf had immers gezondigd tegenover God... Aanvaard ik gewillig mijn straf op aarde, die mij toekomt over mijn zonden? Maak ik het goed met de mensen die ik daarmee benadeeld heb? En leg ik het eerlijk voor de HEERE neer, tot vergeving van zonde? En jij? David ging toen de HEERE Zijn zwaard via een engel over Jeruzalem liet gaan, in gebed. Hij vroeg om beëindiging van de pest over het volk, en om enkel straf over zichzelf en zijn familie, want het was Davids eigen zonde. En niet de zonde van het volk...! God verhoorde zijn gebed, de engel met het zwaard verdween en de pest werd niet meer gevonden onder het volk. Dat wij in deze als David zullen handelen!
  4. Paulus, een apostel van de heer Jezus, werd aangesproken door Jezus op zijn verkeerde gedrag. Hij vervolgde de volgelingen van Jezus, door ze gevangen te nemen, te geselen en te (laten) doden. Tót Jezus Christus hem zelf aansprak. Dit alles kan je lezen in Handelingen 9, 22 en 26. Wat ging Paulus toen doen?
  5. Raarschaap werd Poetor genoemd door Haasje. Een samentrekking van boetvaardige(poenitens) redder(salvator)... Wie is dé volmaakte boetvaardige Redder? Ik heb het al bij een eerder hoofdstuk gevraagd. Maar..., het is zo'n belangrijke vraag, dat ik hem nog een keer stel: Heb ik Jezus Christus al ontmoet tot vergeving van zonden? En jij? En wat doen wij daarmee? Geloven wij Hem en Zijn belofte?

dinsdag 15 februari 2022

34) Wreed idyllisch tafereel


Het jonge konijntje, hupt voorzichtig tussen de benen van het Paard vandaan en draait zijn kopje omhoog, richting Verkrasser. Zijn oogjes staan angstig. Toch durft hij met beschuldigende en opstandige toon tegen Verkrasser te snuiven:

‘Die snuitkorf was juist helemaal niet goed voor mij. Toen zijn broertje mij gevangennam,’ verwijtend wijst hij met zijn pootje naar Raarschaap, ‘kon niemand mijn gillen horen! Waarom moest ik een snuitkorf voor, terwijl ik alleen planten eet!?’

‘Ha..., lekker gemakkelijk!’ hoor ik Broer zacht smakelijk keffen. Het speeksel druipt nog steeds uit zijn bek. Verkrassers ogen worden groot van de schrik. En nog geen krasteug* later lopen vele tranen over zijn gevederde wangen. Beduusd kijkt Lamprei medelijdend naar onze leider op. Ook de Zoon van de Schepper ziet hem vragend met mededogen aan.
‘Had je die snavelkorf werkelijk nodig, Verkrasser? Natuurlijk mag je hem gebruiken. De vraag is echter, wat jou ervan weerhield om die rat te verorberen?’ Onze wijze uil denkt diep na. Aarzelend snavelt hij:

‘Ik zag de rat angstig kijken en..., in zijn ogen zag ik mezelf weerspiegeld als…,’ hij zwijgt geëmotioneerd, ‘een groot monster. Geen liefde, zoals de raven en duiven mij gegeven hebben toen ik nog een uilskuiken was. Geen liefde zoals U, Die de minste wilde zijn, waardoor de duiven niet meer op het altaar geofferd hoeven te worden. Uw opofferende liefde, waardoor er eeuwig leven is! Ook voor mij…’ Beschaamd en schuldbewust buigt hij zijn kop. ‘Ik heb de Vregioleden verkeerd geleerd hè? Ik dacht dat wij U wel gehoorzaam konden wezen, als wij onze snavelkorven maar droegen. Ik dacht dat onze gemeenschap wel zondeloos kon leven... Mmmmaar..., U bent het, Die ons daarvoor de kracht en wijsheid geeft. Uw Geest liet mij zien wat ik deed. Wat voor een monster ik was! Ik ben niet beter dan Broer hier, als U mij niet weerhoudt. Snavelkorf of niet. Want ik zag dat Raarschaap hier zijn bekkorf afgedaan heeft, juist om onze kleine vrienden te verdedigen tegenover zijn Broer! Op dat eeuwige leven bij U, heb ik geen recht. Vergeef mij dat ik door mijn daden, Lamprei extra in gevaar heb gebracht... Ik dacht wijzer te wezen dan U...'


‘Mijn genade is oneindig Verkrasser,’ zegt de heldere stem van Schepperszoon, ‘bij deze is het jou vergeven. Jouw Vregiovrienden aanvaarden in liefde, naar ik verwacht, jouw oprechte schuldbelijdenis. Kijk eens naar beneden, naar ons kleine en jonge Vregiolid.’ Onze voorganger verbreekt het liefdevolle oogcontact met Schepperszoon. Verwonderd ontmoet hij de grote bruine kijkers van Lamprei, waarin hij geen boosheid en verontwaardiging meer leest. Enkel intense liefde en…, vergeving. Ik zie de ogen van Verkrasser oplichten. Een eerste dankbare vreugdetraan rolt via zijn gevederde wang, op het hoofd van ‘t witte Paard. Snel volgen er meer verlossende tranen…


Al die tijd stonden ook Alfateef en haar welpen, met gespitste oren, luisterend toe te kijken. Wat zou hun Alfareu, oftewel Broer, gaan doen?

‘Grrompf... Eeuwig leven. Waar heb je het over! Nu weet ik wat ik heb. Mijn geduld is op. Ik ga!’ Broer draait zich om en wenkt zijn roedel met hem mee te gaan. Eén van hen draalt echter. ‘Kom Drentel, treuzel niet zo! Je blijft hier niet!’ keft zijn vader streng.


Angstig en schuchter krimpt Drentel in elkaar. Moedig komt zijn oom naast hem staan en vraagt vriendelijk:

‘Ga jij met jouw vader mee, Drentel? Of wil je met mij bij Vregio blijven?’ Zijn bedroefde blik verschuift van zijn neefje naar Broer. Drentel kruipt dichter tegen zijn oom aan, de streng kijkende ogen van zijn vader ontwijkend.

‘Grmpf... Als jij zonodig bij dat addergebroed van een oom blijft hoef ik…,’ hij zwijgt een blafteug om daarna scherp en nijdig tegen zijn zoontje te keffen, ‘je nooit meer te zien.’ Alfateef geeft een jammervolle jank. Haar kop draait wisselend richting Alfareu en haar welp Drentel. ‘Kom nu Alfateef!' grauwt Broer ongeduldig met een strakke, doordringende blik naar zijn Teef. Die zoon van ons is verloren.’ Nog éénmaal kijkt zij naar haar welpje…, om vervolgens aarzelend en met gebogen kop Alfareu te volgen.


Er breekt een vreugdevol gekoer, gekraai, geblaat, gesis, gesnuif en gestamp uit in onze hut.


Lamprei is terug!


Ramkonijn was samen met Slang uit de door Lamprei gegraven gang omhooggekomen. De eerste huppelt met grote sprongen naar de deur van de hut. Het gevaar is geweken. Hij kan zijn zoon in zijn poten sluiten. Stil zie en hoor ik het allemaal gebeuren. Mijn buik voelt weer opgeblazen. Blij? Ik zou blij moeten zijn… 

Met trieste en jaloerse blik neem ik echter door de kier waar, dat Lamprei in de poten van zijn vader wordt genomen. 

Ja…, ik zóu blij moeten zijn…


Vader en zoon lopen poot in poot naar Raarschaap. Ik zie hem nederig vergeving vragen en…, krijgen. Mijn ademhaling versnelt. Ik begin hortend te snuiven. Tranen branden in mijn ogen… 

De moordenaar van mijn Vooi is ontsnapt en…, zijn handlanger staat hier. Opgenomen in onze gemeenschap... Held en redder van Lamprei èn..., mede-moordenaar van mijn Vooi!!! 

‘Gfffff',’ ik haal mijn snuit op. Woedend stamp ik op de grond. Een rode waas komt voor mijn ogen en onbeheerst storm ik naar buiten, om dat idyllisch tafereel wreed te verstoren…



* Ademteug


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. Broer wilde niet aangesproken worden op zijn verkeerde gedrag. Gaf zelfs openlijk toe,, dat hij blij was dat Lamprei een snuitkorf had gedragen voor zijn eigen gemak! Hoe moeilijk zal dat voor Lamprei geweest zijn, te horen dat Broer totáál geen spijt had. Wanneer iemand geen spijt heeft van de pijn die ze mij gedaan heeft, vind ik dat moeilijk. Alhoewel het in Handelingen 18 vers 6 gaat over het verkondigen van het Evangelie, maakt de reactie van de toehoorders toch dat ik me toch afvraag of ik hiermee wat kan in mijn situatie... Wat denk jij?
  2. We lezen dat juist Verkrasser énorm schrikt van de reactie van Broer. Ineens beseft hij hoe verkeerd deze door hem ingestelde regel was. We zien iets geweldig moois gebeuren tussen Lamprei en Verkrasser, ondanks de pijnlijk ontstane situatie mede door Verkrasser. Iemand zei eens tegen mij dat ik diegene die mij pijn had gedaan, moest vergeven, want ik was immers christen? Zelf vond ik dat een pijnlijke en tevens weinig begripvolle opmerking richting mij. Helemaal omdat wat mij aangedaan was, traumatisch is geweest. Hoe vind jij dat? Moet je inderdaad vergeven, ongeacht wat je is aangedaan? In de Bijbel staan verschillende situaties over onrecht dat men deed. In dit geval denk ik aan wat in Mattheüs 18 van vers 15 tot en met 35 en Johannes 8 van vers 1 tot en met 11 geschreven staat.
  3. Mag ik dan nooit boos worden? Haasje worstelt hier met zijn gevoelens. Hij zóu blij moeten zijn, maar boosheid overwint. Notabene krijgt de handlanger van de moordenaar van zijn Vooi vergeving aangeboden door Schepperszoon! En Lamprei en zijn vader vergeven Raarschaap het hun aangedane leed. Alle pijn, verdriet en boosheid komen er nu als een 'vulkaan' uit bij Haasje. Hoe denk jij over het gedrag van Haasje? Moest hij niet een voorbeeld nemen aan Lamprei en Ramkonijn?
  4. Zijn jouw en mijn gedachten nog steeds hetzelfde wanneer we lezen over de tempelreiniging in Johannes 2 vers 13 tot en met 25 en over Ananias en Saffira in Handelingen 5 vers 1 tot en met 11
  5. Het gevaar van zomaar teksten en verhalen uit de Bijbel nemen is, dat we ons eigen gedrag er vaak mee goed proberen te praten. Belangrijk is om de context en achtergrond van het geschrevene te onderzoeken. Dus: mogen wij het recht in eigen hand nemen, zoals we dat vaak interpreteren uit Leviticus 24 vers 20 in het oude testament? Het tegendeel 'lijkt de Heere Jezus namelijk te zeggen in Mattheüs 5 vers 38 in het nieuwe Testament. Wat is nu waarheid? Een mooie en heldere uitleg over oog voor oog, tand voor tand, vond ik op de site van Isreality 

maandag 7 februari 2022

33) Scherp gouden Woord~en~Boek

 

‘Kai Kai Kai…’ Twee sterke witte paardenbenen komen zo hardhandig tegen de buik van Broer aan, dat bijna alle lucht uit zijn longen gezogen wordt. Jankend ligt hij op de grond. Het Paard zet zijn paardenhoeven stevig op de wolf.

‘Hey Lamzak..., laat me los!’ jankt deze woest zodra hij lucht kan happen. Hij tracht zich los te worstelen. Een heldere fluweelzachte stem vraagt:

‘Wil jij leven of dood?’

Verrast door het vriendelijke stemgeluid van de Ruiter op 't grote, witte Paard, neemt Broer nog een flinke teug lucht en klapt vervolgens zijn bek een paar tellen dicht.

‘Leven natuurlijk,’ antwoordt hij brutaal keffend.

‘Geloof in Mijn Vader en Mij. Gehoorzaam ons Woord en je zúlt 't krijgen.’
‘Moet ik dan leven zoals mijn broertje?’ vraagt hij stug.

‘Wat denk je zelf, Broer Wolf? Wie heeft jou geschapen?’ De voorhoeven die hem op de grond dwongen, laten los.

Ademloos kijk ik toe. Het, “heb vertrouwen”, echoot nog na in mijn hazenkopje. 

De Zoon van de Schepper, gekleed in een prachtig blinkend gewaad, pakt de moordenaar van Vooi aan! 

Mijn buik en hart zwellen op van hoop en verwachting... 

Vredepijler had gelijk!

Beschaamd kijk ik omhoog in zijn kraalogen. Hij stelt me verder gerust met een opbeurend knikje. Het tafereel buiten vraagt weer mijn aandacht. Inmiddels staat onze vijand stijf op zijn beide poten. Afwijzend kijkt hij de Man aan, Die een gouden boek in Zijn rechterhand houdt. Het glimmend, edele metaal flikkert dankzij de zwakke, aarzelende zonnestralen in de vroege morgen. De vriendelijk gesproken woorden waren eruit geschoten als een tweesnijdend zwaard.


‘Ik ben een geboren jager.’ Trots kijkt hij de Zoon van de Schepper aan. ‘Mijn broertje is een dromer geworden in plaats van realist. Puh…, ik kan mijn leven tenminste zelf regelen! Als ik maar snel en waaks genoeg ben. Dat jij mij op de grond hebt gekregen is een domme fout en zal mij niet weer gebeuren!’


Door ons kiertje zie ik Broers wantrouwende vernauwde ogen, zijn uitgestoken tong en rechtopstaande oren. Allesbehalve dreigend is de uitstraling van Schepperszoon. Hij kijkt de grote wolf zelfs liefdevol in bewogenheid aan, en adviseert hem wederom met vlijmscherpe Woorden uit dat gouden Boek:

‘Want wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven zal verliezen om Mij, die zal het vinden.*


Verbaasd horen mijn hazenoren de gesproken woorden.

Is dit niet júist wat Raarschaap deed?


‘Jij kan wel doorzagen over dat sprookje van jou en mijn broertje met zijn
Vregiovrienden idem dito… Grmpf..., daar vul ik mijn maag niet mee! En ook niet die van mijn Alfateef en welpen.’ Broer snuift verachtelijk.

‘Waarom hebben jij en jouw Paard geen bekkorf om? Jullie nemen jullie eigen wetjes niet eens serieus... Zou ik dat dan wel doen, en jullie sprookjes geloven? Nee…’ Strak staart hij argwanend in de meest zachtaardige ogen die hij óóit gezien heeft.


Treurig buigt de begripvolle Ruiter Zich voorover, zodat Hij nog beter recht in die vijandige ogen kan kijken.

‘Wij hebben NOOIT gezegd dat alle dieren bekkorven moeten dragen. Wat Mijn Vader en ik gezegd hebben in Ons Woord, is dat je niet mag  doden. Er staat ook geschreven:

Maar tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen onderwijzen die geboden van mensen zijn**. Dit is een lering van Verkrasser aan Vregioleden, die Ik hem en hen niet geleerd heb. Indien jij liefde hebt voor jouw naaste, zál je hem niet doden! Hoe kan jij geen liefde voor jouw naaste hebben, als je weet dat Ik Mijn leven voor jouw zonden gegeven heb? Och..., vergeef elkaar zoals ik jullie vergeef. En dit alles is voor jou ook binnen pootbereik Broer,' besluit de Zoon van de Schepper genadig.

Wat zegt Hij nu? Die GodenZoon valt onze gerespecteerde Verkrasser af!? Hoe kan Hij de moordenaar van mijn Vooi... 

Ik schud mijn kop wild en een diepe snik welt op. Wanhoop doortrekt mijn hele hazenlijf. 

Hij hoort straf te krijgen en hij krijgt vergeving...?


‘Pffffieuw,’ ik geef een snuitblaas. Mijn oren liggen strak naar beneden en ik stamp boos op de grond. Ramschaap blaat onrustig. Met verwijtende ogen kijk ik omhoog naar Vredepijler, hopend op... 


Tja…, op wat? 

Ik weet het niet meer. Alle gevoel van vertrouwen, veiligheid en zekerheid is uit mijn poten geslagen. Meelevend vliegt Vredepijler met bezorgd staande kraalogen op, om naast mij neer te dalen. Hij geeft een troostend vleugelklopje op mijn rug en laat hem daar warm liggen. Lief bedoeld, dat wel maar…, het intense verdriet en de wanhoop die ik nu voel? Gaan daarmee niet weg. Lusteloos met afgehangen schouders en slappe poten, kijk ik vanuit onze schuilplaats naar buiten. 

Heb ik nog wel hoop? Vraag ik mezelf af...


Ondertussen blaft Broer verder met de Zoon van de Schepper. 

‘Heb ik vergeving nodig omdat ik goed voor mezelf en wie bij mij hoort, zorg? Hier in dit bos heeft mijn gezin een goed leven. Eten in overvloed!’ hij grijnst onbekommerd en tevreden.

‘Maar grote boze Wolf? Waarom moet ik voor jou sterven? Kan je geen ander voedsel eten?’ Blaffeloos*  geïrriteerd keert Broer zijn kop naar degene die tegen hem durft te snuiven.


Ik wrijf met mijn pootjes in mijn hazenogen. 

Is dat…? 

De warme vleugel van Vredepijler glijdt van mijn rug af en ik hoor blij verrast geroezemoes…


Lamprei?


Vanaf een veilige afstand huppelt hij nu richting het Paard. Tussen zijn benen blijft mijn kleine neefje beschermd en buiten gevaar staan. Ik ben perplex. Daarbij zie ik tot mijn verrassing Verkrasser opstijgen uit een boom en neerstrijken op het hoofd van 't Paard. De roze tong van Broer glijdt naar buiten om het speeksel, dat uit zijn bek loopt, op te vangen. Heftig verlangen straalt uit zijn ogen. Hij houdt zich echter in. 


Wellicht weerhoudt de recente pijnlijke herinnering aan de sterke benen van het Paard, hem aan te vallen? 


In ieder geval blijft hij, hoewel ongedurig, met een paar meter tussen hen in, ongeduldig staan luisteren. Een trillende zucht verlaat mijn hazenkeeltje.


*Mattheüs 16 vers 25 - HSV

**Mattheüs 15 vers 9 - HSV

* Woordeloos


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. In de nood komt de Ruiter op het witte Paard, de Zoon van de Schepper! Hij redt Raarschaap van de aanval van Broer. Lamprei vroeg moedig waarom hij moet sterven om als voedsel te dienen, terwijl Schepperszoon aan alle toehoorders, en in het bijzonder aan Broer, het Evangelie brengt. Maar deze lijkt er geen oren naar te hebben. Aardse behoeften zijn voor hem en zijn gezin zijn veel belangrijker... Schepperszoon haalt Mattheüs 16 vers 25 - HSV aan. Hoe kan je dit eigenlijk rijmen met Mattheüs 6 vers 11, waarin Jezus zegt: 'Geef ons heden ons dagelijks brood'. Broer had weldegelijk zijn dagelijks eten nodig. Ja toch?
  2. Al die hoon, spot en  het volhardende in het niet willen geloven. Dat doet pijn... Toch blijft Schepperszoon vergeving en  genade aanbieden aan Broer. Haasje wordt hier boos en wanhopig van. In hoofdstuk 32 bij de vragen noemde ik Jona al een keertje. Ik herken wel wat van Jona(beschreven in hoofdstuk 1) in Haasje. En soms...? Ook in mijzelf. En jij?
  3. Zijn deze bovenstaande woorden, door Schepperszoon gesproken, wel speciaal aan Broer gericht? Hij krijgt in ieder geval veel stof om over na te denken! Haasje constateert stilletjes in gedachten: Is dit niet júist wat Raarschaap deed? Broer is diegene die de dierengemeenschap bedreigt met zijn weigering zich naar de wil van de Schepper te gedragen. Maar Schepperszoon haalt hier niet uitgebreid de zonden van Broer aan. Nee, Hij biedt Broer vergeving aan. Dit tot ongenoegen van Haasje... De moordenaar van zijn Vooi! Maar aanvaard Broer die vergeving? Hoe zou jij reageren? Als jij Haasje óf Broer was?
  4. Mensen die niet geloven zien vaak haarscherp dat wij niet naar Gods Woord leven... Alzo ook Broer hier. Wat vind jij van de reactie van Schepperszoon? Mattheüs 15 vers 9 - HSV speelt hier een belangrijke rol. Maar Verkrasser bedoelde het toch goed? De regels die Verkrasser gaf, gaven Haasje een veilig gevoel. Is dat niet goed dan? Ben je een kind van de HEERE wanneer je je aan Gods geboden houdt? Kan dat dan? En Wie heeft dat volmaakt gedaan?
  5. Op wie stelde Verkrasser, samen met de ander dieren feitelijk hun vertrouwen met het instellen van deze regel/wet? Welke rol spelen wet en Evangelie in jouw en mijn leven? Een hele goede uitleg over hoe deze beiden een rol spelen in ons geloofsleven, hoorde ik via geloofstoerusting in twee delen. Mocht je het willen luisteren? Alhier voor beiden op volgorde de link:
    en
  6. Plotseling confronteert Lamprei Broer met zijn gedrag. Onder de veilige bescherming van de Ruiter met Zijn witte Paard. Moet Lamprei lijden, om het gezin van Broer te voorzien van eten? Hoe doen wij dat in ons leven? Wiens belangen zetten wij voorop? Die van onszelf? Die van de ander? Of die van de HEERE? En door wie laten wij ons beschermen?



donderdag 3 februari 2022

32) Geloof jij in hún sprookjes???

 

Met grote ogen kijken we stilzwijgend toe. De broers staan stijf op hun poten en kijken elkaar doordringend aan. Geen van beiden gaat door zijn poten.

‘Broertje,’ keft Broer zacht dreigend, ‘ik heb jou naar die gemeenschap gestuurd om gemakkelijk prooien binnen te halen. Ben jij door hen besmet?’


‘Fffffff,’ Ramschaap en ik vullen geschrokken onze longen en ongewild houd ik de ingeademde lucht vast, luisterend naar de reactie van Raarschaap die niet Raarschaap blijkt te zijn…


‘Er is èchte liefde tussen deze dieren. Ik heb de intense droefheid van Haas gezien om zijn Vooi. Onze schuld Broer! Zij vechten niet om de baas te zijn. Hun dienen is wederzijds. Ik zie het verdriet om Lamprei en hun gezamenlijke zoektocht… Bij Vregio mag je zijn wie je bent,’ Raarschaaps stem jankt fluisterend weg.


‘Groeaaahahaaaa,’ lacht Broer spottend en schampert, ‘zijn wie je bent? Als dat het geval is, vinden ze het goed dat jij Lamprei verorbert. Wat ben je voor een wolf!?’

‘Eén die wil zijn zoals de Schepper bedoeld heeft.’

‘Geloof jij in hún sprookjes?’ grauwt hij neerbuigend.

‘Wij horen niet te doden Broer. Dat staat in de geboden van onze Maker. De wereld gaat er kapot van en je krijgt vijanden.’

‘Hoeahahaha, ik lach me ziek om jou Broer. Er is niemand die ons de baas kan! Als ik slim en snel genoeg ben, ontren ik de hoeven van elanden en bizons, en zijn ze mij bovendien tot voedsel. En dat ik slim en snel ben? Daar is geen twijfel over mogelijk!’ Zijn wrede grijns is breed, en zijn witte tanden blinken in het maanlicht. ‘Bovendien, klein broertje,’ vervolgt hij laatdunkend, ‘waarom heb jij dan jouw bekkorf afgegooid? Dat mag toch niet? Nu kan jij in de verleiding komen om af te slachten en jouw honger naar vlees stillen. En daarnaast? Dood is dood. Dan voel ik niets meer! Je moet pakken wat je pakken kan in dit leven. Genieten omdat het nog kan!’

‘Dat is juist mijn punt Broer. Er is wèl leven na jouw dood. Eeuwig leven… Ach Broer, ik gun het jou zo! Schepperszoon is ook voor jouw zonden gekruisigd en gestorven. Maar Hij heeft ook de dood overwonnen, door op te staan uit de dood! Je hoeft het alleen te geloven Broer…,’ zijn jank sterft treurig weg, om vervolgens weer hartstochtelijk defensief te verheffen. ‘Het is toegestaan mezelf te verdedigen! Met bekkorf is dat onmogelijk.’



‘Pfffuh… Je spreekt jezelf tegen en met dubbele tong, addergebroed! En kom nu niet wéér met jouw sprookje aan. Ik tolereer dat niet, klein broertje! Jij ontwijkt mijn vraag. Waar is Lamprei? En al die andere dieren die hier gevangen zaten? Nou!???’

‘Ze zijn weg en komen niet meer terug.’ Moedig kijkt Raarschaap hem strak en nogmaals doordringend aan. Zijn staart steekt recht achteruit.
Broer laat zich echter niet intimideren, en kruipt onheilspellend grommend over de bosgrond richting onze grote held. Klaar om het gevecht met zijn jongere broertje aan te gaan…


Ik knel de poot van Ramschaap bijna af. Mijn ademhaling versnelt.
‘Waar is Verkrasser?’ fluister ik wanhopig.

‘Heb vertrouwen, Haas,’ hoor ik ineens de lichte warme snavel van Vredepijler. Hij is onopvallend op de kop van Ramschaap neergestreken. Turend door de kier van de hut. De eerste tekenen van de nieuwe morgen verschijnen, wanneer mijn hazenhartje verschrikt een slag overslaat. Een grote sprong met wijd opengesperde bek, teruggetrokken lippen en wit glinsterende snijtanden…


Nee! Niet onze held! 

Wederom houd ik ontsteld mijn adem in.

‘Vooi,’ fluister ik verward gebroken. De zoveelste eenzame traan rolt over mijn wang…


Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

    1. Wat? Raarschaap is geen schaap maar een wolf! Zijn de schapen niet waakzaam geweest? Hoe waakzaam ben ik eigenlijk? En jij? Lezen wij trouw Gods Woord? Nemen wij de waarschuwing in Mattheüs 7 vers 15 wel serieus?
    2. In 1 Samuel 16 vers 7 lees ik dat wij alleen kunnen zien wat voor ogen is. De HEERE ziet echter het hart aan. Hoe kan ik dan toch waakzaam zijn? Ik breng opnieuw Handelingen 20 vers 17 tot en met 32 onder jouw en mijn aandacht... En lees ook Mattheüs 7 vers 24 tot en met 29. Hoe is het met ons hart gesteld? Delen we het open en oprecht met elkaar?
    3. Een wonder is er gebeurd! Raarschaap, die een broer blijkt te wezen van Broer, heeft zijn Schepper leren kennen en wil geen dieren meer doden. Zijn ogen en hart zijn open gegaan door de onderlinge liefde en bereidwillige dienstbaarheid in "Vregio". Dit in tegenstelling tot zijn Broer, die het maar sprookjes vindt... In Lukas 15 vers 10 staat hoe groot de blijdschap is, wanneer één zondaar zich bekeert. Herkennen wij deze blijdschap? Of lijken wij op Jona, beschreven in Jona 3 en 4? Die niet in Ninevé wilde profeteren/prediken dat de stad over veertig dagen zou worden omgekeerd. Met het risico dat de bevolking hem zou geloven en zich zouden bekeren tot de HEERE. Jona werd zelfs boos toen dit gebeurde! Zijn wij in zo'n situatie ook boos? Of juist blij? En dankbaar? 
    4. Hoeveel èchte liefde ervaren wij in onze kerkelijke gemeente? En hoeveel liefde geef ikzelf? Hoe dienstbaar ben ik aan de ander? En jij? In mijn gedachten zie ik tijdens de paasmaaltijd, Jezus de voeten van de discipelen wassen... Wassen wij ook de voeten? Of  wassen wij liever de oren van de ander?
    5. In Lukas 19 vers 1 tot en met 10 horen we over de ontmoeting van de Heere Jezus en de oppertollenaar Zacheüs. Ooit heb ik horen zeggen dat we bij God mogen komen zoals we zijn... Vind jij dat ook? En mag je tevens blijven wie je bent? Hoe zie je dit "vertaald" bij Zacheüs en zijn ontmoeting met de Heere Jezus? Hier is een link naar geloofstoerusting, ter ondersteuning van deze vraag. 
    6. Raarschaap probeert liefdevol het Evangelie te delen met Broer. Deze spot er alleen maar mee en wil hem zelfs doden! In een gesprek met iemand waarvan ik veel houd, vertelde die persoon ook niet in God te geloven. "Dood is dood," waren bovendien haar woorden. Diezelfde woorden die Broer uitsprak. Dat deed pijn! Gelukkig was mijn gesprek niet zo heftig als dat van Broer met Raarschaap. Liefdevol zelfs. Ook van haar kant. Maar..., ik vond het wel heel moeilijk. Wanneer je 2Korinthe 6 vers 14 leest, is het niet verstandig een relatie te hebben met een ongelovige. Hoe lezen jullie dit Bijbelgedeelte? Hoe gaan jullie hiermee om? Broer en Raarschaap zijn familie. Wat zouden jullie Raarschaap adviseren?  

    29) Fijn kneepje

       ‘Nee!’ Verbijsterd grijp ik de poot van Ramkonijn. Onze poten zijn klam van het koude zweet. Angstig voor wat we lezen in elkaars ogen, s...