dinsdag 14 september 2021

19) Stampende konijnen

‘Lamprei heeft ervan genoten met jou te spelen. Dank, dat je gebleven bent. Het was lief van je te blijven terwijl jouw familie alvast op weg ging,’ zegt Moerkonijn tegen Wolf die, met zijn staart tussen zijn achterpoten en zijn oren naar achteren, zich inmiddels bij ons gevoegd heeft. Goedig schudt Wolf zijn kop, waarna hij verlegen wegkijkt.

‘Lief van mij? Nee hoor. Zelfs een tikkeltje egoïstisch van mij, omdat ik zo geniet van uw Kleintje. Maar euh..., nu moet ik wel gaan. Anders ben ik niet voor het donker bij mijn roedel.’ Zijn kop buigt naar het kleine diertje, en met zijn lange roze-rode tong geeft Wolf een lik over de wang van Lamprei. Deze lacht en slaat zijn voorpootjes om de nek van het grote beest, waardoor hij zijn natte wang direct afdroogt aan de dikke wolvenvacht.


Sprakeloos zie ik het allemaal gebeuren. Ik zoek naar het juiste woord voor de houding van het, voor mij grote, beest.
Nederig. Nee..., een nog beter woord is: Onderdanig.


‘Aw oehhhhh!!!’


Mijn haren staan recht overeind bij dit onverwachte gehuil. Ver weg hoor ik een echo… Er verschijnt een brede grijns op de bek van Wolf. Vriendelijk geeft hij eerst de dienstkruiers, en daarna Moerkonijn een poot. Angstig aarzelend steek ik hem de mijne toe. Zijn prachtige, amberkleurige ogen kijken verlegen van mij weg. Hij keert zich snel richting het oosten, waar vandaan de echo klonk, zijn roedel tegemoet.


‘Het wordt voor ons ook tijd. Rammelaar en de rest van de familie wachten op ons,’ zegt Moerkonijn en daarbij houdt ze Lamprei beschermend in haar poten, zijn buikje tegen die van haar aangedrukt.
‘We hebben een mooi warm nest voor jou. De grootste die we in onze burcht konden vinden!’ hoor ik onverwachts spontaan uit het snuitje van mijn neefje. Vanaf zijn veilige haven kijkt hij mij met een schuin oogje aan. Zijn Moer knikt vriendelijk bevestigend.


‘Wat - ontzettend - lief,’ stamel ik verlegen onder de indruk. Hartelijk nemen we nu afscheid van de beide dienstkruiers. Ze beloven over een paar zonsopgangen te komen kijken hoe het met mij gaat. En vragen te beantwoorden over hetgeen ik vandaag gehoord heb. 

‘Schroom niet hoor Haas! Geen enkele vraag is dom,’ benadrukken de beide dienstkruiers met een hartelijke vleugelzwaai ten afscheid.


Kleintje heeft zijn linkerpootje in de rechterpoot van zijn Moer gelegd.

Vertrouwelijk pakt hij gedurfd mijn linkerpoot in zijn rechterpootje. Mijn ogen ontmoeten de onbevangen oogjes van lieve Lamprei.
Ik mag een knusse burcht binnentreden. Hartverwarmend! Moerhaas... Ik slik de brok in mijn keel moeizaam weg.

Gezellig wandelen we naar de konijnenburcht van de familie Sprong. Het is een paar honderd meter lopen. Konijntjes huppelen af en aan naar het heuveltje. Gras, kruiden, knol en wortel leggen de rammelaars uit het konijnengeslacht, voor Ramkonijn neer. Hij staat als een commandant kaarsrecht voor de burcht op wacht. Eerst steekt een konijnenkopje om het hoekje van de ingang, het hele lijfje volgt.


‘Ram? We hebben genoeg droog gras en mos in de grote kamer hoor! Haasje heeft nu een heerlijk nestje om te slapen.’ Verbaasd kijkt ze om.

‘Huh? Ben jij zó groot?’ Verschrikt slaat zij haar pootje voor haar snuit. ‘Mag ik nog wat gras, Ram? Ik - denk - dat - we - zijn - nestje…’ hakkelt ze onzeker met donkerder gekleurde wangen.

‘Laat mij even kijken, wijfje,’ komt Moer zorgzaam tussenbeide, ‘het zal vast meevallen. Maak jij alvast kennis mijn vechtgenoot, Haas?’ knipoogt zij vrolijk plagend tegen haar Ram en mij.


Schichtig loop ik een beetje in elkaar gedoken naar Ram toe. Die gaat hoog op zijn achterpoten staan en geeft mij een enthousiaste schouderklop.

‘Dag Haas. Welkom, welkom… Hoe meer zielen? Hoe meer vreugd. Dat is mijn motto. Moertjes en Rammelaartjes, hier komen!’ roept hij met zijn rechterpoot op de grond stampend. Een menigte van, voor mij ontelbare, konijnen vormt een kring om ons heen. Gelukkig houdt Lamprei mijn poot stevig vast, want van al die aandacht word ik nog meer verlegen. Zijn grote ogen kijken mij eerst aan, waarna hij teergevoelig aan zijn vader vraagt: ‘Ram, mag ik bij oom Haas slapen? Dan voelt hij zich niet zo alleen…’


Hoe komt Lamprei erbij? Wat lief!
Mijn gedachten gaan echter tegenstrijdig verder.
Liever ben ik eventjes alleen. Is dat ondankbaar aan dit lieve, aanhankelijke Kleintjekonijn…?

Zijn vader reageert gelukkig verstandig:
‘Lampje, dat lijkt me voor jouw nachtrust niet zo best. En ook niet voor oom Haas!’ knipoogt hij gemoedelijk in mijn richting. Geschrokken sla ik mijn pootje voor mijn snuit… De oogjes van Kleintje spuwen vuur en zijn achterpootjes stampen op de grond.


‘Maar Ram!’


‘Doe niet zo Lamprei-achtig*,’ een strenge snuif naar Kleintje. De stevige, liefkozende poot op zijn kopje verzacht de hard gesproken woorden. Het levend lijdend voorwerp staat abrupt onbeweeglijk stil en kijkt bedachtzaam uit zijn pientere oogjes.
‘Maar...,’ zegt hij eigenwijs, ‘ik ben toch een klein konijn?’ Vervolgens probeert hij de poot van zijn Rammelaar wild af te schudden, en zijn pootjes beginnen wederom te stampen. Daarentegen blijft hij mijn poot stevig vasthouden. Ik zie pretlichtjes in de ogen van Ramkonijn, en dat maakt dat ik aarzelend durf voor te stellen:

‘Ik wil je wel samen met je Moer in jouw nest instoppen?’ Kleintje stopt, zijn ogen staan echter nog steeds fel. ‘En…,’ vervolg ik wat zekerder van mijn zaak, ‘zodra ik wakker ben, gaan wij een leuk geheim doen. Mag dat, Ram?’

‘Mweuh…, wat zijn je plannen?’ vraagt deze op zijn beurt met een dosis gezond wantrouwen.

‘Ik weet, u kent mij niet…,’ ik zwijg, slik en haal diep adem om de benodigde moed te verzamelen, ‘durft u mij te vertrouwen? Het is voor u een leuke verrassing!’ gooi ik hoopvol erachteraan uit.


Mijn gedachten gaan terug naar de stiekeme uitjes met mijn broertje en zusjes…
Moerhaas klapte telkens quasi verrast in haar voorpootjes, en Remmel knikte ons altijd tevreden en trots lachend toe...
Ik kan nog net een verdrietige zucht tegenhouden.


‘Wat gaan we morgen dóeóen!????’ trappelt Kleintje ongeduldig dwingend.



* Kinderachtig



Volgende hoofdstuk


Vorige hoofdstuk


Hersenspinsels:

  1. Heb jij dat ooit meegemaakt? Dat je bang voor iemand was vanwege zijn voorkomen? Was jouw angst op dat moment terecht? Of onterecht? En liet jij je daardoor onnodig afschrikken? Haasje was danig onder de indruk van die lieve Wolf... 
  2. Iemand ervaarde jouw hulp en meeleven als onbaatzuchtig. Maar was dat zo? Waarom wel? Of waarom niet?
  3. En toch...? Bleef er bij Haasje nog wat argwanende angst zitten voor Wolf. Laat jij je soms ook door jouw angst leiden? Waarom is angst soms goed? Wanneer is het verkeerd?
  4. Een warm welkom voor Haasje. Iedereen zette zijn beste pootje voor om hem thuis te laten voelen. Doe jij dat voor 'vreemdelingen/vluchtelingen? Of maakte jij dat zelf mee? Lees daarvoor 1Timotheüs 5
  5. Welk positief en negatief voorbeeld lees je hiervan in 3Johannes 1?




Geen opmerkingen:

Een reactie posten

29) Fijn kneepje

   ‘Nee!’ Verbijsterd grijp ik de poot van Ramkonijn. Onze poten zijn klam van het koude zweet. Angstig voor wat we lezen in elkaars ogen, s...