Ik herken mezelf in de ongeduldige kleine Lamprei, en glimlach onwillekeurig. Wij richten ons beider gespannen, vragende en verlangende ogen op Ramkonijn.
Zou het mogen?
Ik zie wederom een vrolijke tinteling verschijnen, hij begint te lachen en grapt:
‘Tegen twee zulke bedelaars kan ik niet op! Maar…,’ vervolgt hij liefdevol resoluut, ‘nu moet jij wel lief gaan slapen Lampje!’ Ik voel het pootje van Kleintje ontspannen.
‘Breng jij mij naar mijn mosmatje*, oom Haas? En ga je me ietsiepietsie verklappen?’ Ik grinnik om de grote, smekende, nieuwsgierige oogjes van mijn neefje.
‘Doe het maar,’ snuift Moerkonijn goedig. ‘En verklap het geheimpje ook maar, anders slaapt hij toch niet...’ zucht ze gespeeld geërgerd. Na mijn taak volbracht te hebben, lig ik op mijn beurt lekker op mijn mosmatje. Vermoeid van alle gebeurtenissen val ik, ondanks de vele gedachten die in mijn kop spoken, snel in slaap.
**********
Ik kijk enigszins verbaasd om mij heen. Oh ja! Realiseer ik me.
Lamprei! Zijn naam schiet door mijn gedachten. Mijn voor- en achterpoten rek ik behaaglijk uit, in het nest van zacht verend mos en droog gras.
Wat heb ik heerlijk geslapen! Hoe laat zou het zijn? Het is nog muisstil. Het moet vroeg zijn...
Zonder een enkel geluid te maken, sta ik op en sluip de burcht door, richting het nestje van mijn neefje. Zachtjes fluister ik in zijn oor:
‘Lamprei…’
‘Oom H…!’ zijn luide snuif weergalmt in de stilte van zijn kamertje.
‘Ssssssst,’ fluister ik verschrikt en zacht met mijn poot voor zijn snuit.
‘Oeps! Sorry,’ fluistert hij terug.
‘Kom!’ Gebaar ik. Samen sluipen we ongemerkt de burcht uit.
Buiten horen we alleen het zachte ruisen van de wind. Het is nog donker. Dankbaar maken we van de zwakke lichtstralen van de volle maan gebruik.
Fijn!
Blij ben ik met mijn goede neus, die de geuren van mijn doel oppikt. Het zintuig wijst me naar de rand van het bos, dat niet ver huppelen is voor ons beiden. Daar staan brandnetels, en in het boerenland naast het bos ontwaar ik een veld met allemaal wortels. Met glimmende oogjes en enthousiaste pootjes graven we enkele wortels uit de grond. Ook plukken we enige brandnetels. We stoppen alles in mijn tas van stevig gevlochten stro. Waakzaam en met mijn oren gespitst kijk ik over het veld heen. Een prachtige geel oranje gloed komt op, tussen de scheiding van land en lucht… Ik stoot Lamprei aan:
‘Kijk!’
‘Wow…,’ Kleintje zucht bewonderend. Samen genieten we een paar
snuifteugen** van de opkomende warme schoonheid van de zon. Weemoed…
Naast het veld met wortels is een groot heidegebied. De schapen zijn ook wakker geworden en vrijgelaten uit de schaapskooi, die aan de rand van het heidegebied staat. Ze verorberen gras, en de malse jonge boompjes die tussen de heide staan.
‘Horen zij ook bij Vregio?’ vraag ik nieuwsgierig aan Lamprei. Hij knikt bevestigend en huppelt hen tegemoet.
‘Hey, Ramlam!’ gilt Kleintje zijn vriendje toe. Verbaasd gaat er een kopje omhoog en het blaat:
‘Jij bent vroeg!’
‘Ja, we hebben een verrassing voor Ram en Moer,’ grinnikt de aangesprokene terwijl hij zijn oogjes over de kudde laat gaan.
‘Hé? Hebben jullie een nieuw familielid? Dat zwarte schaap daar?’
‘Ja,’ zegt Ramlam korzelig zijn schouders ophalend, ‘hij heeft zich gisteren bij ons aangesloten. Ik vind het een raar schaap. Ooi zegt dat ik aardig tegen hem moet doen…’
‘Ik heb ook een nieuwe oom,’ zegt Lamprei trots naar mij wijzend, ‘hij is niet raar, wel anders.’
Mijn beide achterpoten komen op de grond. Het is laat!
‘Dag Ramlam. Ik heet Haas. Jammer dat we niet langer kunnen blaten met je. We moeten echt gaan als we op tijd klaar willen zijn met onze verrassing. Andere keer, ja?’ Vlug springen we met de tas in mijn sterke voorpoten richting de burcht.
Ram en Moer huppen de burcht uit. De twee "vroege" neven zijn precies klaar.
‘Hebben jullie dit gedaan, Lamprei en Haas?’ Uitnodigend liggen de wortels in hartvorm op de aarde. In het midden van het hart liggen de brandnetels verspreid.
‘Je hebt niets teveel gezegd Haas. Hartelijk dank!’ reageren beiden door elkaar. Ram slaat zijn linkerpootje om Moer heen, kijkt haar diep in de ogen, en plant een liefdevol zoentje op haar snuit. Ik zie de kleur van haar wangen verdiepen... Mijn neefje doet zijn pootje voor zijn snuitje en fluistert ondeugend:
‘Het zou me niet verbazen als ik binnenkort weer broertjes en zusjes zou krijgen.’ Verschrikt kijk ik hem met een blozende kop aan.
Na het eten stampt Ram met zijn achterpoten.
‘Lieve familie. Gisteren hebben we eten verzameld voor de carnivoren. Vandaag gaan we dat met zijn allen naar de gietijzeren ketel van Verkrasser brengen, en stoppen het erin.’ Naar mij richt hij zich specifiek:
‘Help jij sjouwen, grote sterke Rammelaar? Dat schenkt mij de mogelijkheid Ollie en Japie te halen, om hun bijdrage te leveren.’
**Ademteugen
Hersenspinsels:
- Wanneer de vrachtwagen in onze straat kwam om het glas op te halen wilde mijn, toen nog kleine, zoontje kijken. Zijn ogen glinsterden bij het kijken naar hoe de glasbak opgetild werd, en daarna geleegd in de vrachtwagen. Het ontdekken van allerlei dingen door mijn kinderen en nu kleinkinderen, maakt dat ik er met andere ogen naar kijk. Alsof het nieuw voor mij is... Hoe ervaar jij dat?
- In Mattheüs 18 vers 1 tot en met 9 lees je dat Jezus zegt dat wij als een kind moeten worden. Wat bedoelt Hij daarmee? Zoals in de vraag hierboven? Of tóch anders?
- Je hoort hier Ramlam zeggen dat hij het eigenlijk helemaal niet leuk vindt om aardig te zijn voor het 'rare' schaap. Desondanks is hij gehoorzaam aan zijn moeder. In jouw groep/kerk/klas is er misschien ook een buitenbeentje? Een vreemde snuiter als het ware... Zo staat hij/zij bekend. Hoe behandel jij deze persoon?
- Iedereen heeft zo zijn talenten/gaven. Van wie heb je die gekregen? Hoe en waar zet jij die in, in deze maatschappij? En voor Wie doe je dat?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten